ECLI:NL:RBMNE:2025:102
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van het gebruiksrecht van de woning aan de eiseres na beëindiging van een affectieve relatie met een minderjarige dochter
In deze zaak hebben partijen, die een affectieve relatie hebben gehad, een minderjarige dochter. Beide partijen zijn medehuurder van een woning, maar na de breuk van hun relatie willen zij ieder voor zich het recht op gebruik van de woning, met uitsluiting van de ander. De zaak is behandeld door de kantonrechter op 14 januari 2025, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft op basis van artikel 7:267, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de woning aan de eiseres toegewezen, rekening houdend met de economische gebondenheid en het inkomen van beide partijen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen een even zwaarwegend belang hebben bij het gebruik van de woning, maar dat de eiseres economisch gebonden is aan de plaats van de woning en in staat is om de huurprijs te betalen. De gedaagde, die arbeidsongeschikt is, heeft een lager inkomen en is niet economisch gebonden aan de woning. De kantonrechter heeft daarom besloten dat de eiseres met ingang van 1 februari 2025 gerechtigd is om de woning te gebruiken, terwijl de gedaagde binnen een week na betekening van het vonnis het medehuurderschap moet opzeggen en de sleutels moet inleveren. Tevens is er een dwangsom opgelegd aan de gedaagde voor het geval hij niet aan de veroordelingen voldoet.
De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.