4.8.De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De rechtbank concludeert dat sprake is van onrechtmatig handelen in groepsverband van [gedaagden c.s.] jegens de Gemeente . De volgende omstandigheden en constateringen maken dat dat de rechtbank tot die conclusie komt:
4.8.1.In de strafvonnissen tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is bewezen verklaard dat zij schuldig zijn aan het medeplegen van valsheid in geschrift. Uit de strafvonnissen volgt dat [gedaagde sub 2] weliswaar op papier eigenaar was van [gedaagde sub 3] , maar dat het strafbare feit niet zou zijn gepleegd zonder medewerking met [gedaagde sub 1] , die een dubbelrol had als opdrachtgever en aannemer. Hij gaf goedkeuring aan de facturen, zodat [gedaagde sub 3] het geld ontving. Tegelijkertijd was hij ook nauw betrokken bij [gedaagde sub 3] . De rechtbank oordeelt dat het niet anders kan dan dat zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] zeer nauw betrokken waren bij het opmaken en insturen van de valse facturen en dat zij hiervoor samen zorg droegen.
4.8.2.Hoewel de strafvonnissen tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog niet in kracht van gewijsde zijn gegaan en deze daardoor geen dwingend bewijs vormen (artikel 161 Rv), kan de rechtbank de feiten uit de strafvonnissen wel in haar oordeel dat er onrechtmatig in groepsverband is gehandeld door [gedaagden c.s.] meewegen. De strafvonnissen hebben immers vrije bewijskracht.
Vergelijking van facturen in het fraudeonderzoek
4.8.3.Uit het fraudeonderzoek en de strafvonnissen volgt dat er een vergelijking is gemaakt tussen de facturen van [gedaagde sub 3] aan de Gemeente en de facturen van de onderaannemers aan [gedaagde sub 3] . Hieruit is gebleken dat in bijna alle onderzochte gevallen meer uren worden gefactureerd door [gedaagde sub 3] aan de Gemeente , dan dat de onderaannemers aan [gedaagde sub 3] hebben gefactureerd. Ook zijn er voor de materialen meer kosten in rekening gebracht door [gedaagde sub 3] aan de Gemeente , dan dat de onderaannemers aan [gedaagde sub 3] hebben gefactureerd.
4.8.4.Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van het verhoor van [gedaagde sub 2] op 8 mei 2019 dat [gedaagde sub 2] heeft verklaard dat de winstmarge van [gedaagde sub 3] met een losse vinger werd bepaald en dat er soms wel eens een uurtje bijgeschreven werd. Desondanks zijn deze facturen vervolgens wel geaccordeerd door [gedaagde sub 1] en zijn deze facturen daarna door de Gemeente aan [gedaagde sub 3] betaald.
De oprichting van [gedaagde sub 3]
4.8.5.Zoals blijkt uit het uittreksel uit het handelsregister, dat de Gemeente als productie 1 heeft overgelegd, is [gedaagde sub 3] opgericht op 11 maart 2015. Een paar dagen later, op 16 maart 2015, heeft [gedaagde sub 1] in een interne memo (door [gedaagde sub 1] in het geding gebracht als productie 10A) aan zijn leidinggevende de heer [D] geschreven dat het onderhoud van de […] door [A] uitermate slecht verliep en dat [gedaagde sub 3] de werkzaamheden wilde oppakken.
4.8.6.Uit de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] blijkt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in samenspraak [gedaagde sub 3] hebben opgericht. [gedaagde sub 2] heeft over die oprichting namelijk - onder meer - het volgende aangevoerd. Begin maart 2015 ontstond het contact tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] wilde zelf bij de onderneming betrokken zijn. Daarover zijn vervolgens onderlinge afspraken gemaakt. [gedaagde sub 1] wilde deze afspraken op papier zetten en heeft hiervoor [adviesbureau] , ingeschakeld. Weliswaar is de door [adviesbureau] opgemaakte ‘intentieovereenkomst’ niet door partijen ondertekend. Maar de rechtbank gaat er wel vanuit dat de daarin opgenomen afspraken door partijen zijn overeengekomen. De rechtbank baseert zich daarbij op wat [gedaagde sub 2] daarover heeft gezegd: namelijk dat in de intentieovereenkomst de afspraken tussen partijen wel zijn vastgelegd. Verder heeft [gedaagde sub 2] verklaard dat [gedaagde sub 2] [gedaagde sub 3] Holding B.V. en de dochteronderneming [gedaagde sub 3] zou oprichten waarbij hij alle aandelen hield en die aandelen later voor € 1,00 per aandeel aan [gedaagde sub 1] zou overdragen. Dit zou op verzoek van [gedaagde sub 1] gebeuren en dus kon [gedaagde sub 1] het moment daarvoor uitkiezen. Ook is afgesproken dat [gedaagde sub 1] de laatste stem zou hebben als het ging om besluitvorming op bestuursniveau. [gedaagde sub 1] had deze constructie uitgedacht en zou de administratie van de vennootschap gaan voeren. [gedaagde sub 2] zou juist het feitelijke werk gaan verrichten. De enkele niet onderbouwde opmerking van [gedaagde sub 1] dat de intentieovereenkomst de afspraken tussen partijen niet belichaamt, acht de rechtbank onvoldoende overtuigend.
4.8.7.De heer [B] , directeur van [adviesbureau] , heeft als getuige in het fraudeonderzoek tegenover de politie verklaard dat [gedaagde sub 1] contact met hem had opgenomen voor advies rondom de oprichting van [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 1] was de contactpersoon voor [gedaagde sub 3] en [B] heeft [gedaagde sub 1] begeleid in het opzetten van de constructie rondom [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 2] was daarbij meer de uitvoerder en [gedaagde sub 1] dacht meer organisatorisch en juridisch. Ook heeft [B] verklaard dat e-mails vanuit [gedaagde sub 3] , ondertekend met ‘medewerker administratie’, door [gedaagde sub 1] werden verzonden.
4.8.8.Als productie 23 heeft de Gemeente e-mailcorrespondentie tussen [gedaagde sub 3] en [adviesbureau] overgelegd. Daaruit blijkt dat [gedaagde sub 1] namens [gedaagde sub 3] per e-mail heeft gevraagd aan Oeverture om de conceptovereenkomst tussen hem en [gedaagde sub 2] toe te sturen, onder het uitdrukkelijke verzoek zijn naam niet te noemen in de reactie.
4.8.9.In randnummer 3 van de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] erkent [gedaagde sub 1] dat [gedaagde sub 3] op het moment van de meldingen binnen de Gemeente van hem was. Ook hieruit blijkt de betrokkenheid van [gedaagde sub 1] met [gedaagde sub 3] .
4.8.10.[gedaagde sub 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog verklaard dat [gedaagde sub 1] niet betrokken is geweest bij de oprichting van [gedaagde sub 3] en dat daarover geen afspraken tussen hen zijn gemaakt. Deze verklaring acht de rechtbank gelet op het voorgaande – waaronder de eerdere verklaring van [gedaagde sub 2] tegenover de politie, de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] en hetgeen in het fraudeonderzoek en de strafvonnissen naar voren is gekomen – ongeloofwaardig.
Het akkoord van [gedaagde sub 1] op verhoging uurtarief tijdens startoverleg
4.8.11.Uit het verslag van het startoverleg op 11 mei 2015 (door de Gemeente in het geding gebracht als productie 7), waarbij alleen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [C] van [gedaagde sub 3] aanwezig waren, blijkt onder meer dat het uurtarief direct opgehoogd werd met € 10,00 per uur. [gedaagde sub 1] heeft daarop akkoord gegeven. [gedaagden c.s.] voert nog aan dat de heer [D] wist van de verhoging en wijst hiervoor naar een e-mail van 6 februari 2017 (productie 52 van [gedaagde sub 1] ). Volgens [gedaagde sub 1] valt uit die e-mail op te maken dat de heer [D] en projectleider de heer [E] op de hoogte waren van de tariefverhoging vanwege het gebruik maken van een eigen […] met […] door [gedaagde sub 3] . Dit verweer gaat echter niet op. Mede gezien het feit dat deze e-mail bijna twee jaar na het startoverleg is verzonden, kan de rechtbank niet vaststellen dat de e-mail betrekking heeft op de verhoging van het tarief tijdens het startoverleg en dat de heer [D] hiervan op de hoogte was.
Het gebruik van de naam [naam]
4.8.12.[gedaagde sub 1] heeft ongeloofwaardig en inconsistent verklaard over het bestaan van [naam] . Uit het ‘proces-verbaal van 2e verhoor verdachte’ van 26 februari 2018 (door de Gemeente in het geding gebracht als productie 39) blijkt dat [gedaagde sub 1] heeft verklaard dat hij wel eens gesprekken namens [gedaagde sub 3] voert. Ook heeft [gedaagde sub 1] verklaard dat hij zich in overleg met [gedaagde sub 2] uitgeeft voor [naam] , en dat hij denkt dat er geen [naam] bij [gedaagde sub 3] werkt. Dit in tegenstelling tot het eerste verhoor van [gedaagde sub 1] , waarbij hij heeft verklaard dat er wel een [naam] bij [gedaagde sub 3] werkt en dat hij [naam] wel eens heeft ontmoet. Uit het ‘proces-verbaal van 3e verhoor verdachte’ van 26 februari 2018 (door de Gemeente in het geding gebracht als productie 40) volgt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] er gezamenlijk mee kwamen om de naam van [naam] te gebruiken, dat hij met toestemming van [gedaagde sub 2] mailtjes heeft gestuurd namens [naam] en dat hij dit deed vanaf de server die bij zijn ouders stond. Uit het verhoor van [gedaagde sub 1] van 10 mei 2019, dat is vastgelegd in het ‘proces-verbaal van verhoor verdachte’, volgt dat [gedaagde sub 1] het tegenovergestelde heeft verklaard: [naam] werkte bij [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 1] heeft contact gehad met [naam] , [gedaagde sub 1] heeft een beschrijving van het uiterlijk van [naam] gegeven, [naam] (of [gedaagde sub 2] ) was verantwoordelijk voor verzending van de facturen namens [gedaagde sub 3] aan de Gemeente en de betaling van facturen aan onderaannemers en [gedaagde sub 1] heeft zich eind 2017 voor 2 weken in overleg met [gedaagde sub 2] uitgegeven voor [naam] en dat dat het idee van [gedaagde sub 2] was.
4.8.13.[gedaagde sub 2] heeft eveneens ongeloofwaardig over [naam] verklaard. Op 8 mei 2019 heeft hij in een politieverhoor het volgende – voor zover relevant – verklaard over [naam] : [naam] was werkzaam bij [gedaagde sub 3] als boekhouder, hij kon gebruik maken van de e-mailadressen van [gedaagde sub 3] en hij deed de facturering. Volgens [gedaagde sub 2] deed [naam] alle administratie voor [gedaagde sub 3] , waaronder de boekhouding en de facturering voor [gedaagde sub 3] . Ook verklaarde [gedaagde sub 2] dat hij er niet mee bekend is dat [gedaagde sub 1] zich in opdracht van [gedaagde sub 2] wel eens uitgaf voor [naam] , dat [naam] bestaat en dat [naam] in [woonplaats] woont. In het strafdossier (pagina 0017) is echter geconcludeerd dat uit onderzoek is gebleken dat er in [woonplaats] geen persoon vindbaar is met de naam [naam] . Bovendien staat in het strafdossier dat uit onderzoek is gebleken dat e-mails vanaf het mailadres info@ […] .nl, die ondertekend waren met medewerker administratie, ‘ [gedaagde sub 2] ’, ‘ [F] ’ of ‘ [naam] ’ naar alle waarschijnlijkheid door [gedaagde sub 1] werden verzonden.
4.8.14.Uit het strafdossier (pagina 0006) blijkt verder dat de administratie van [gedaagde sub 3] bij de ouders van [gedaagde sub 1] is aangetroffen. Ook heeft [gedaagde sub 1] op pagina 174 en 175 van het ‘proces-verbaal van 3e verhoor verdachte’ van 26 februari 2018, dat door de Gemeente als productie 40 is overgelegd, verklaard dat hij vanaf de server van zijn ouders e-mails stuurde namens ‘ [naam] ’.
De geldstromen naar [gedaagde sub 1] of aan hem gelieerde personen of bedrijven
4.8.15.Uit de door de Gemeente overlegde productie 20 blijkt dat er door rechercheurs een stroomschema van de geldstromen is opgemaakt. In dit overzicht is te zien dat er vanuit [gedaagde sub 3] diverse geldstromen zijn gegaan naar [gedaagde sub 1] of aan hem gelieerde personen of bedrijven. Zo is er een bedrag van € 127.189,15 van [gedaagde sub 3] naar [onderneming] B.V. gegaan, een onderneming van [gedaagde sub 1] , en een bedrag van € 31.698,79 naar de rekening van [gedaagde sub 1] zelf. Ook hieruit blijkt dat [gedaagde sub 1] betrokken is (geweest) bij [gedaagde sub 3] . Bovendien zijn er ook geldstromen naar [gedaagde sub 2] . Zo is er een bedrag van € 40.953,86 overgemaakt naar de rekening van [gedaagde sub 2] zelf.