Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 20 december 2023;
- het verweerschrift, tevens voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding, van [verweerster] van 23 januari 2024;
- de e-mail van de gemachtigde van [verzoekster] met een aanvullende productie 9;
- de pleitnota van de gemachtigde van [verzoekster] , waarin [verzoekster] haar verzoek heeft aangevuld.
2.De feiten
23 november 2023 om 1:22 PM heeft [A] [verzoekster] per e-mail het volgende geschreven:
3.Het verzoek
1 juni 2023 tot en met 30 november 2023 € 5.835,26 netto te weinig loon heeft ontvangen.
4.Het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek
5.De beoordeling
Het verzoek van [verzoekster]
tussen partijen is in geschil of daarvan sprake is– tijdig ingediend.
[verweerster] heeft daarna niet meer gebruik gemaakt van de mogelijkheid op het aanvullende verzoek inhoudelijk te reageren. Nu beide partijen na de indieningstermijnen nog stukken hebben ingediend en [verweerster] tijdens de zitting voldoende gelegenheid heeft gekregen inhoudelijk op het verzoek te reageren, wijst de kantonrechter het bezwaar van [verweerster] tegen de vermeerdering van het verzoek af.
23 en/of 28 november 2023 heeft opgezegd, komt de kantonrechter toe aan de beoordeling of het aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet vernietigd dient te worden.
De kantonrechter ziet in de overgelegde stukken en de toelichting tijdens de zitting onvoldoende aanknopingspunten voor de juistheid van het standpunt van [verzoekster] dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 30 november 2024 tot stand is gekomen. De kantonrechter heeft hierbij betrokken dat [verzoekster] in het verzoekschrift en tijdens de zitting over essentiële elementen van de arbeidsovereenkomst tegenstrijdig heeft verklaard. Zo heeft [verzoekster] in het verzoekschrift gesteld dat zij op 1 juni 2023 voor de bepaalde tijd van 18 maanden in dienst is getreden bij [verweerster] als baliemedewerkster, dat een oproepcontract/nulurencontract is overeengekomen en dat zij in de maanden juni/juli/augustus 2023 tenminste 40 uur per week heeft gewerkt. Tijdens de zitting heeft [verzoekster] in reactie op vragen van de kantonrechter verklaard dat zij in juni 2023 eerst een sollicitatiegesprek had met de echtgenote van [A] , [B] , en dat zij pas twee weken later voor het eerst bij [verweerster] heeft gewerkt. [verzoekster] heeft op de zitting ook verteld dat er in het gesprek met [B] in juni 2023 nog niet was afgesproken voor hoe lang het zou duren, maar dat [B] had gezegd ‘we gaan kijken hoe het loopt’. [verzoekster] heeft op de zitting verteld dat [B] assistenten zocht voor de dinsdagen. [verzoekster] is vervolgens volgens een rouleersysteem met twee andere nieuwe medewerksters ingeroosterd voor de dinsdagen en soms op de zaterdag, voor het werk als assistente. De door [verweerster] overgelegde What’s app-correspondentie tussen [A] en [verzoekster] van 30 juni 2023 met een foto van een handgeschreven urenoverzicht van [verzoekster] van 47,6 uur, bevestigt dat [verzoekster] in de maand
juni 2023 geen 40 uur per week heeft gewerkt.
Wat ook afbreuk doet aan de aannemelijkheid van het standpunt van [verzoekster] , is dat zij stelt in ieder geval de eerste drie maanden van de arbeidsovereenkomst (juni/juli/augustus 2023) tenminste 40 uur per week te hebben gewerkt, maar kennelijk tot december 2023 heeft gewacht met het vragen om uitbetaling van de door haar gestelde gewerkte en nietuitbetaalde uren. [verzoekster] heeft niet weersproken dat zij gedurende de maanden juni tot en met augustus 2023 de door haar gewerkte uren op papier heeft aangeleverd bij [verweerster] . Als de uitbetaling niet op het juiste aantal gewerkte uren was gebaseerd, dan het had voor de hand gelegen dat [verzoekster] in die periode al had gevraagd om uitbetaling van de door haar gewerkte uren, zoals zij in een Whats’app-bericht van 30 juni 2023 had gedaan. Verder heeft [verzoekster] pas tijdens de zitting gesteld dat zij zich eind oktober 2023 heeft ziekgemeld en dat [verweerster] de ziekmelding niet wilde accepteren.
[verzoekster] heeft voor haar verklaringen tijdens de zitting, die inconsistent en tegenstrijdig zijn aan de feiten die in het verzoekschrift zijn gepresenteerd, geen deugdelijke verklaring gegeven. De kantonrechter kan [verzoekster] vanwege haar tegenstrijdige verklaringen op essentiële onderdelen van de arbeidsovereenkomst, niet in haar stellingen volgen.
Gelet op deze einddatum van de arbeidsovereenkomst volgt de kantonrechter [verzoekster] niet in haar stelling dat de arbeidsovereenkomst op 23 respectievelijk 28 november 2023 is opgezegd. Omdat niet is opgezegd, zal de kantonrechter de verzochte vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst afwijzen. Hetzelfde geldt voor de door [verzoekster] verzochte wedertewerkstelling, de loonvordering vanaf 1 december 2023 en de daaraan gekoppelde nevenvorderingen.
Omdat de kantonrechter [verweerster] volgt in haar stelling dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is overeengekomen tot 30 november 2023, zal de kantonrechter de door [verweerster] als nevenverzoek verzochte verklaring van recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd per 30 november 2023, toewijzen.
Omdat de arbeidsovereenkomst al is geëindigd, zal het meer subsidiaire verzoek van [verzoekster] , tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, onder toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding, worden afgewezen.
6.De beslissing
€ 949,00 betalen aan [verweerster] binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoekster] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan deze veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verzoekster] ook de kosten van betekening betalen;
26 februari 2024.