ECLI:NL:RBMNE:2024:971

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
559725 HA ZA 23-461
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid arbodienstverlener voor schade door loonsanctie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. De eiseres, een leverancier, vorderde schadevergoeding van de gedaagde arbodienstverlener naar aanleiding van een loonsanctie die door het UWV was opgelegd. De loonsanctie was het gevolg van het niet nakomen van re-integratieverplichtingen door [eiseres]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbodienstverlener niet tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht tot verzuimbegeleiding. De rechtbank oordeelde dat de bedrijfsarts en adviseur van [gedaagde] de zorgvuldigheid hebben betracht die van hen verwacht mocht worden. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de arbodienstverlener toerekenbaar tekortgeschoten was, en wees de vorderingen van [eiseres] af. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 5.443,00.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/559725 / HA ZA 23-461 MS/4185
Vonnis van 28 februari 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. S.H. Velers te Arnhem,
tegen
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats 1] en tevens kantoorhoudende te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.R.N. Klazinga te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft een dagvaarding met producties ingediend en [gedaagde] een conclusie van antwoord met producties. [eiseres] heeft daarna nog nadere producties ingediend.
1.2.
Op 29 januari 204 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar namens [eiseres] zijn verschenen mevrouw [A] , HR-manager bij [eiseres] , de heer [B] , CFO van [eiseres] , en mr. M. van Amerongen en mr. S.H. Velers, gemachtigden van [eiseres] . Namens [gedaagde] zijn verschenen mevrouw [C] , voorheen adviseur inzetbaarheid bij [gedaagde] , mevrouw [D] , bedrijfsjurist bij [gedaagde] , de heer [E] , voorheen arts bij [gedaagde] en mr. J.R.N. Klazinga, gemachtigde van [gedaagde] . Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitaantekeningen toegelicht en hebben op elkaar kunnen reageren. Zij hebben vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank bepaald dat in deze zaak uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een leverancier van [.] . [gedaagde] is een gecertificeerde arbodienstverlener.
2.2.
[eiseres] en [gedaagde] (destijds genaamd: [onderneming 1] B.V.) hebben op 29 mei 2019 een overeenkomst van opdracht tot arbodienstverlening (hierna: de overeenkomst) gesloten.
2.3.
[eiseres] had een werknemer in dienst die op 11 juni 2019 is uitgevallen. [gedaagde] heeft op grond van de overeenkomst de verzuimbegeleiding van deze werknemer op zich genomen. Bij de verzuimbegeleiding waren de bedrijfsartsen (hierna in enkelvoud: de bedrijfsarts) en een adviseur inzetbaarheid (hierna: de adviseur) van [gedaagde] betrokken. Voor de communicatie met de leidinggevende van de werknemer werd onder meer gebruik gemaakt van het systeem [naam] van [gedaagde] .
2.4.
De bedrijfsarts van [gedaagde] heeft tot aan de eindevaluatie geadviseerd dat de werknemer door zijn energetische belemmeringen niet belastbaar was om werkzaamheden te verrichten in spoor 1 en 2.
2.5.
De werknemer heeft na 104 weken ziekte bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft de werknemer bij besluit van 2 juni 2021 meegedeeld dat zijn aanvraag niet in behandeling wordt genomen omdat [eiseres] volgens het UWV niet alle re-integratieverplichtingen is nagekomen. Volgens de verzekeringsarts van het UWV was er rond de zomer van 2020 in ieder geval weer sprake van belastbaarheid. Het UWV heeft [eiseres] daarom een loonsanctie opgelegd, waardoor haar loondoorbetalingsverplichting is verlengd tot 7 juni 2022.
2.6.
[eiseres] heeft via [onderneming 2] B.V. bezwaar gemaakt tegen de opgelegde loonsanctie. Het UWV heeft dit bezwaar bij beslissing op bezwaar van 11 oktober 2021 ongegrond verklaard. [eiseres] heeft tegen deze beslissing op bezwaar geen beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.7.
[eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 31 januari 2022 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij als gevolg van de loonsanctie heeft geleden en nog zal lijden. [gedaagde] heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.8.
De loonsanctie is per 7 juni 2022 opgeheven. Vanaf die datum heeft het UWV de werknemer een voorschot op een WIA-uitkering toegekend. Het dienstverband van de werknemer is per 1 april 2023 beëindigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een hoofdsom van € 39.355,93 en buitengerechtelijke kosten van € 5.130,73, vermeerderd met rente over de hoofdsom en kosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en daarom de schade moet vergoeden die [eiseres] als gevolg daarvan heeft geleden. Dit is een bedrag van in totaal € 39.355,93 dat [eiseres] als gevolg van de opgelegde loonsanctie aan of ten behoeve van de werknemer heeft moeten betalen. Zij heeft daarnaast buitengerechtelijke kosten moeten maken om dit bedrag van [gedaagde] vergoed te krijgen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met wettelijke rente. [gedaagde] betwist dat zij toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Zij betwist ook dat [eiseres] als gevolg van de gestelde tekortkoming schade heeft geleden en stelt dat het door [eiseres] genoemde schadebedrag onvoldoende is onderbouwd. [gedaagde] doet verder een beroep op eigen schuld aan de kant van [eiseres] en op beperking van haar aansprakelijkheid op grond van haar algemene voorwaarden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader
4.1.
Voor de beoordeling of [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] als gevolg van de loonsanctie heeft geleden, moet eerst worden vastgesteld of [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. In dat kader moet worden beoordeeld of [gedaagde] bij de verzuimbegeleiding van de werknemer jegens [eiseres] de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen en - in het verlengde daarvan - of de bedrijfsarts en de adviseur van [gedaagde] hebben gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
4.2.
Gelet op dit toetsingskader zal hierna eerst worden vastgesteld welke verplichtingen [gedaagde] met betrekking tot de inzet van de bedrijfsarts en de adviseur op grond van de overeenkomst op zich heeft genomen. Daarna zal worden beoordeeld of [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van deze verplichtingen.
De verplichtingen uit de overeenkomst
4.3.
In de overeenkomst is vermeld dat de bedrijfsartsen volledig werken conform de richtlijnen van de NVAB (Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde) en de visie van [...] . In bijlage 1 bij de overeenkomst staat een opsomming van de verrichtingen van de bedrijfsarts binnen het contracttarief arbodienstverlening. Dit zijn, voor zover hier van belang:
  • (Telefonisch) consult door bedrijfsarts;
  • Terugkoppeling consult door bedrijfsarts;
  • Opstellen re-integratieadvies;
  • Opstellen (Bijstelling) Probleemanalyse WIA;
  • Opstellen Actueel Oordeel WIA en Medische Informatie WIA (t.b.v. aanvraag WIA);
  • Overleg met huisarts of behandelend specialist voor een behandeling in de reguliere zorg of het uitwisselen van informatie om te komen tot een goed gecoördineerde diagnostiek en behandelingstappen, en invulling van werkmogelijkheden (uitsluitend met toestemming van de medewerker);
  • Opvragen medische informatie.
4.4.
In de overeenkomst en bijlage 1 bij de overeenkomst staan ook de taken en verantwoordelijkheden van de adviseur vermeld. Deze zijn onder meer:
  • Het adviseren van leidinggevenden omtrent de te volgen stappen in begeleiding;
  • Het voeren van verzuimgesprekken met medewerkers;
  • Het adviseren en ondersteunen van de werkgever bij het nakomen van alle wettelijke verplichtingen van de werkgever inzake de Wet Verbetering Poortwachter en Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar;
  • Het inhoudelijk bewaken van het verzuimdossier (incl. Poortwachterverplichtingen);
  • Het bewaken van de juiste inzet van de bedrijfsarts zoals het ondersteunen bij het aanleveren van een concrete vraagstelling;
  • Het sturen op het in regelmaat (conform noodzaak in relatie tot verzuimsituatie) doorgang laten vinden van een verzuimoverleg.
Het standpunt van [eiseres]
4.5.
stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten bij het adviseren en ondersteunen bij het nakomen van alle wettelijke verplichtingen inzake de Wet Verbetering Poortwachter en de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar doordat de bedrijfsarts gedurende de periode van bijna één jaar niet de juiste diagnose heeft gesteld en haar ten onrechte heeft geadviseerd dat de werknemer niet belastbaar was. [eiseres] wijst erop dat de verzekeringsarts van het UWV heeft vastgesteld dat de werknemer sinds de zomer van 2020 wèl belastbaar was en dat de bedrijfsarts vanaf dat moment ten onrechte geen re-integratie heeft opgestart. Zij stelt dat de bedrijfsarts, gezien het oordeel van de verzekeringsarts van het UWV, zijn conclusie dat geen re-integratie kon worden opgestart onvoldoende zorgvuldig heeft getrokken. [gedaagde] heeft haar ook nooit gewezen op het risico dat een verzekeringsarts van het UWV anders zou kunnen oordelen dan de bedrijfsarts en dat als gevolg daarvan een loonsanctie zou kunnen worden opgelegd.
4.6.
[eiseres] stelt dat ook de adviseur van [gedaagde] de verplichtingen uit de overeenkomst niet goed is nagekomen omdat de begeleiding van de werknemer veel te basaal is geweest. Volgens [eiseres] blijkt uit de notities in [naam] dat de adviseur zich niet heeft bekommerd om de Poortwachterverplichtingen. Niets wijst erop dat de juiste inzet en het schakelen met de bedrijfsarts (met re-integratie in het achterhoofd) bewaakt is. Spreekuuraantekeningen van de bedrijfsarts zijn slechts klakkeloos in [naam] overgenomen. Er is in twee jaar tijd geen enkele vorm van re-integratie door de adviseur voorgesteld. De verzuimbegeleiding door de adviseur stokte bovendien rond oktober 2020 volledig. De adviseur heeft op 26 oktober 2020 voor het laatst met de werknemer gesproken terwijl het medisch dossier werd gesloten per 25 februari 2021. Ook tijdens de opgelegde loonsanctie is de werknemer niet meer door een adviseur van [gedaagde] begeleid.
Het standpunt van [gedaagde]
4.7.
stelt dat zij op basis van de overeenkomst niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het uiteindelijke oordeel van de verzekeringsarts van het UWV en dat met de opgelegde loonsanctie niet automatisch sprake is van een tekortkoming van haar kant. [gedaagde] wijst erop dat er op grond van de overeenkomst op haar alleen een inspanningsverplichting rust en geen resultaatsverplichting. Zij wijst er ook op dat de bedrijfsarts zelf geen diagnose mag stellen maar adviseert over de belastbaarheid op basis van de diagnoses die door de behandelaren zijn gesteld.
4.8.
[gedaagde] betwist dat de bedrijfsarts verkeerd heeft geadviseerd. Zij stelt dat de bedrijfsarts op basis van de beschikbare medische informatie redelijkerwijs tot het advies kon komen dat re-integratie niet mogelijk was. [gedaagde] heeft toegelicht dat er bij de werknemer naast fysieke belemmeringen ook problemen op het persoonlijk en sociaal vlak waren waarvoor hij werd behandeld. Er was sprake van een beperkte inspanningstolerantie en toegenomen recuperatietijd over de dag. Re-integratie zou zo ingrijpend zijn dat het fysiek en mentaal herstel eronder zou lijden. De problemen op persoonlijk en sociaal vlak dienden daarom eerst te worden verholpen voordat sprake kon zijn van re-integratie. Er zijn meerdere terugvallen geweest waardoor de werknemer steeds minder kon en onmogelijk kon re-integreren. De behandeling van de werknemer heeft bovendien vertraging opgelopen als gevolg van de Coronapandemie.
4.9.
[gedaagde] heeft ten aanzien van de adviseur gesteld dat zij heeft zorggedragen voor een goede verzuimbegeleiding en dat zij [eiseres] - toen de situatie daarom vroeg - op 28 augustus 2020 in [naam] uitdrukkelijk heeft geadviseerd een deskundigenoordeel aan te vragen. Dat heeft [eiseres] echter pas op 6 januari 2021 gedaan.
De beoordeling
4.10.
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat het UWV [eiseres] een loonsanctie heeft opgelegd omdat de verzekeringsarts van het UWV een ander oordeel over de re-integratiemogelijkheden van de werknemer had dan de bedrijfsarts van [gedaagde] - hoe teleurstellend dit voor [eiseres] ook is - niet betekent dat [gedaagde] daarmee de zorg van een goed opdrachtnemer niet in acht heeft genomen. Daarvoor is meer nodig.
4.11.
Op basis van de beschikbare stukken en hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd kan niet worden vastgesteld dat de bedrijfsarts bij zijn advisering niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht of dat hij anderszins in strijd met de verplichtingen van [gedaagde] uit de overeenkomst heeft gehandeld. Uit de beschikbare stukken komt naar voren dat sprake is geweest van een intensieve verzuimbegeleiding. Er is op 31 juli 2019 een plan van aanpak opgesteld en op 1 oktober 2019, 29 november 2019, 25 februari 2020, 17 april 2020, 10 juni 2020 en 3 november 2020 tussentijdse evaluaties. Op 30 september 2019, 28 november 2019, 20 februari 2020, 16 april 2020, 8 juni 2020, 27 augustus 2020, 26 november 2020 en 19 februari 2021 zijn er probleemanalyses opgesteld. Ten slotte is op 25 februari 2021 een actueel oordeel opgesteld en op 12 maart 2021 de eindevaluatie. De bedrijfsarts heeft de werknemer geregeld gezien of telefonisch gesproken. Uit de stukken blijkt dat dit op
26 september 2019, 28 november 2019, 20 februari 2020, 16 april 2020, 27 augustus 2020, 26 november 2020 en 19 februari 2021 is geweest. De bedrijfsarts heeft naar aanleiding van de spreekuurcontacten en de informatie van de behandelaren de conclusie getrokken dat re-integratie van de werknemer niet mogelijk was en heeft deze conclusie in zijn rapporten ook gemotiveerd. [gedaagde] heeft dit in haar conclusie van antwoord en tijdens de mondeling behandeling nog eens nader toegelicht. [gedaagde] heeft hiermee voldoende onderbouwd dat de bedrijfsarts in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat de werknemer niet belastbaar was voor werk en niet kon re-integreren.
4.12.
Met betrekking tot de klacht van [eiseres] dat [gedaagde] haar niet heeft gewaarschuwd voor het risico dat een verzekeringsarts van het UWV anders zou kunnen oordelen dan de bedrijfsarts en dat als gevolg daarvan een loonsanctie zou kunnen worden opgelegd, overweegt de rechtbank dat uit een notitie van de adviseur in [naam] blijkt dat zij [eiseres] op 28 augustus 2020 heeft geadviseerd een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen. Zij heeft [F] (hierna: [F] ), HR Advisor van [eiseres] , hier blijkens een e-mail van 22 september 2020 nog eens aan herinnerd. De adviseur heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij elke week bij [eiseres] aanwezig was en wekelijks contact had met [F] . Zij hadden een goede werkrelatie en bespraken dan alle dossiers. Zij heeft daarbij ook mondeling met [F] besproken dat het verstandig zou zijn een deskundigenoordeel aan te vragen. Dit was om te voorkomen dat een loonsanctie zou worden opgelegd omdat de werknemer niet re-integreerde. [F] heeft echter pas op 6 januari 2021 een aanvraag voor een dergelijk oordeel bij het UWV gedaan. Het UWV heeft uiteindelijk geen deskundigenoordeel afgegeven. Dit had volgens de adviseur in dat stadium geen zin meer omdat de aanvraag in het licht van de aanstaande WIA-beoordeling te laat was ingediend. De rechtbank is van oordeel dat de adviseur hiermee voldoende heeft gedaan om [eiseres] alert te maken op het risico van een loonsanctie en op de noodzaak om een deskundigenoordeel aan te vragen.
4.13.
Ten aanzien van de verwijten die [eiseres] aan het adres van de adviseur heeft gemaakt, overweegt de rechtbank dat uit de beschikbare stukken niet blijkt dat de adviseur op enig punt tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst. De rechtbank wijst er daarbij op dat de adviseur zelf geen arts is en daarom bij de verzuimbegeleiding moet uitgaan van de adviezen van de bedrijfsarts. Uit [naam] blijkt dat de adviseur geregeld (telefonisch) contact met de werknemer heeft gehad waarvan zij de inhoud heeft teruggekoppeld. Zij heeft onder meer het Plan van Aanpak en de bijstellingen daarop ter bespreking en ondertekening in [naam] geplaatst en heeft aangedrongen op contact tussen de werknemer en zijn leidinggevende en op het aanvragen van een deskundigenoordeel. Uit het besluit van het UWV blijkt ook niet dat het bij de verzuimbegeleiding is misgegaan op het gebied van de juiste inzet van en het schakelen met de bedrijfsarts door de adviseur.
4.14.
Met betrekking tot het verwijt van [eiseres] dat de verzuimbegeleiding door de adviseur vanaf oktober 2020 is gestokt, merkt de rechtbank allereerst op dat [eiseres] op dat moment volgens de verzekeringsarts van het UWV al niet aan haar re-integratieverplichting voldeed. Dat was immers al vanaf de zomer van 2020 het geval. Uit de stukken blijkt verder dat de bedrijfsarts op 26 november 2020 en 19 februari 2021 nog telefonisch contact heeft gehad met de werknemer. Uit de terugkoppeling van deze gesprekken door de bedrijfsarts kan worden afgeleid dat hij het resultaat van aanvullende medische behandelingen wilde afwachten die in maart/april 2021 zouden plaatsvinden. [eiseres] is daarbij verzocht om de werknemer twee weken na de behandeling weer in te plannen voor evaluatie van de situatie. Blijkens een terugkoppeling van een telefoongesprek dat de leidinggevende van de werknemer met hem heeft gevoerd, is de werknemer op 8 maart 2021 geopereerd. Niet is gebleken dat de leidinggevende de werknemer conform het verzoek van de bedrijfsarts vervolgens weer heeft ingepland voor evaluatie door de bedrijfsarts. Uit de notitie van de adviseur van 22 april 2021 blijkt dat op die datum al de aanvraag voor een WIA-uitkering was gedaan en dat de beslissing van het UWV vervolgens is afgewacht.
4.15.
Gelet op de medische behandelingen die de werknemer zou ondergaan en die zouden worden afgewacht en het feit dat daarna de aanvraag voor een WIA-uitkering is ingediend, is het naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk dat de adviseur na 26 oktober 2020 geen contact meer met de werknemer heeft opgenomen. De leidinggevende heeft de werknemer na de operatie op 8 maart 2021 ondanks het verzoek van de bedrijfsarts ook niet meer bij de bedrijfsarts ingepland en achtte verdere begeleiding door de bedrijfsarts of de adviseur dus kennelijk ook niet meer nodig. Voor de klacht van [eiseres] dat de werknemer ook tijdens de opgelegde loonsanctie niet meer door de adviseur is begeleid, geldt dat [gedaagde] heeft gesteld dat zij op grond van het contract alleen zorgdraagt voor de verzuimbegeleiding gedurende het eerste en tweede ziektejaar. Dit is door [eiseres] niet gemotiveerd betwist, zodat ook op dit punt niet is komen vast te staan dat [gedaagde] in de verzuimbegeleiding te kort is geschoten. Bovendien heeft dit ook geen voor [eiseres] negatieve gevolgen gehad en houdt de ingestelde schadevergoedingsvordering hiermee geen verband.
4.16.
Gezien het voorgaande is niet komen vast te staan dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, zodat de andere verweren van [gedaagde] niet meer hoeven te worden besproken. De vorderingen van [eiseres] worden daarom afgewezen.
Proceskosten
4.17.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.443,00
4.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 5.443,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken door mr. J.W. Wagenaar op 28 februari 2024.