ECLI:NL:RBMNE:2024:954

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/3387
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteloperatie toeslagen en overname private schulden in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een schuld van € 150.000,- af te betalen aan haar schuldeiser beoordeeld. De Belastingdienst/Toeslagen had deze aanvraag afgewezen met een besluit van 6 september 2022, en bleef bij deze afwijzing in het bestreden besluit van 21 juni 2023. Eiseres, die als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire wordt aangemerkt, had een lening afgesloten bij een heer in Guinee, welke lening niet als formele schuld werd erkend door de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de notariële akte uit Guinee niet voldoet aan de eisen van de Wet op het Notarisambt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van opeisbaarheid van de schuld vóór 1 juni 2021. Eiseres krijgt wel een vergoeding van het griffierecht en proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.G. van den Heuvel),
en

Belastingdienst/Toeslagen,

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om haar schuld ter hoogte van € 150.000,- af te betalen aan haar schuldeiser.
Belastingdienst/Toeslagen heeft deze aanvraag met het besluit van 6 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is Belastingdienst/Toeslagen bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiseres heeft beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen (UTR 23/4295). Het verzoek om een voorlopige voorziening is op
18 oktober 2023 afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang en omdat het bestreden besluit niet overduidelijk onrechtmatig was.
Belastingdienst/Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van Belastingdienst/Toeslagen.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding van deze procedure
1. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft op 10 oktober 2022 aan de Sociale Banken Nederland (SBN) een schuldenlijst verstrekt waarop één schuld staat, namelijk een lening ter hoogte van € 150.000 aan heer [schuldeiser] in Guinee. Eiseres heeft toegelicht dat zij tussen 2011 en 2017 een lening bij hem heeft afgesloten voor een bedrag van 1.500.000.000 Guinese francs, op basis van een soort van rekening-courant verhouding. Volgens eiseres heeft zij maandelijks, dan wel tweewekelijks bedragen van de heer [schuldeiser] geleend via de heer [A] en later via de heer [B ] (beiden in Nederland). Deze geleende bedragen ontving eiseres contant. Toen het bedrag opliep, is deze lening vastgelegd in een notariële akte (de ‘attestation de reconnainssance’), opgesteld in Guinee. Deze Franstalige akte van 9 oktober 2017 is overgelegd, zonder vertaling. Verder is overgelegd een Franstalige akte van cessie van de woning van stiefmoeder in Guinee aan eiseres. Ook deze akte is niet vertaald. Verder is overgelegd een bevel tot betaling van 5 september 2022 en een dagvaarding van 13 september 2022 tot betaling, beiden in het Frans maar met vertaling.
Bestreden besluit
2. Belastingdienst/Toeslagen betaalt de schuld niet af c.q. neemt de schuld niet over omdat deze schuld een onderhandse lening en/of een privé-schuld betreft. Er is sprake van een informele schuld omdat deze schuld niet is ontstaan in de normale bedrijfsuitoefening van de schuldeiser, en deze informele schuld niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 4.1, derde lid, sub b van de Wht omdat de schuld niet is vastgelegd in een notariële akte die voldoet aan de eisen van de Wet op de Notarisambt. [1] In het verweerschrift stelt Belastingdienst/Toeslagen zich ook op het standpunt dat niet is voldaan aan het vereiste van de opeisbaarheid. De door eiseres overgelegde stukken over terugbetaling van de schuld dateren niet van vóór 1 juni 2021 waardoor deze stukken ruim buiten de wettelijke termijn vallen. Er zijn verder geen afspraken gemaakt over vervroegde opeisbaarheid van de lening of de consequenties van het niet-nakomen van de betalingsverplichtingen.
Wettelijk kader
3. Toen het primaire besluit genomen werd, gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit betalen private schulden (het Besluit). Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Ten tijde van het bestreden besluit was het Besluit (per 2 november 2022) verankerd in afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021. [2] Besluiten vanaf die datum over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen, worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. [3] Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn – in deze zaak – gelijk aan de vereisten die het Besluit stelde.
4. Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht neemt de Belastingdienst/Toeslagen een schuld over als deze:
  • is ontstaan na 31 december 2005 (sub a);
  • vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden (sub b); en
  • niet is voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan (sub c).
5. Verder volgt uit artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht dat schulden die niet zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling (de zogenaamde informele/private schulden), alleen worden overgenomen als – kort gezegd – de schuld is vastgelegd in een notariële akte of blijkt uit een rechterlijke uitspraak.
Standpunt eiseres
6. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat deze lening gelijkgesteld dient te worden met een banklening omdat het een lening betreft met een woning in Guinee als onderpand. Dan geldt het vereiste van een notariële akte niet. Voor zover geoordeeld wordt dat de schuld van eiseres wel een informele schuld betreft, voldoet de overgelegde akte volgens eiseres wel aan de eisen van de Wet op het Notarisambt. In de 'attestation de reconnaissance' is de naam, de voornaam en plaats van vestiging van de notaris vermeld. Ook is de akte ondertekend met stempel(s) en handtekening. Zelfs het telefoonnummer van de notaris is erop vermeld.
Oordeel van de rechtbank
Gelijkstellen met een banklening
7. De rechtbank begrijpt gezien hetgeen ter zitting is besproken dat eiseres betoogt dat haar schuld aan de heer [schuldeiser] gelijkgesteld dient te worden met een formele schuld/banklening op grond van de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht.
8. Artikel 9.1, tweede lid, van de Wht bepaalt dat van artikel 4.1 kan worden afgeweken voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is gezien de wetsgeschiedenis vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden. [4]
9. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de Belastingdienst/Toeslagen geen aanleiding te zien om bijzondere omstandigheden aan te nemen als bedoeld in deze hardheidsclausule. De wetgever heeft uitdrukkelijk een duidelijk onderscheid gemaakt tussen formele en informele schulden, en bij informele schulden als aanvullende de eis gesteld dat deze moet zijn vastgelegd in een notariële akte of moet blijken uit een rechterlijk vonnis. Er is geen aanleiding om ervan uit te gaan dat het de wetgever is ontgaan dat er mogelijk gedupeerde ouders zijn die een informele leningen zijn aangegaan waarbij (op vergelijkbare wijze als bij sommige formele leningen) een onderpand is gegeven. Los daarvan geldt dat eiseres haar stelling dat de woning in onderpand is gegeven niet heeft onderbouwd. In de overgelegde notariële akte (de ‘attestation de reconnainssance’) wordt geen melding gemaakt van de woning. De enkele akte van cessie van de stiefmoeder naar eiseres is eveneens onvoldoende voor de onderbouwing van haar stelling.
Notariële akte
10. Volgens Belastingdienst/Toeslagen moet de notariële akte waarin een informele schuld is vastgelegd voldoen aan de eisen van de Wet op de Notarisambt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Belastingdienst/Toeslagen niet afdoende kunnen toelichten waarom deze wet van toepassing is op een akte uit Guinee en waarom niet kan worden volstaan met een buitenlandse akte. In de Wht is daarover niets opgenomen. Ter zitting heeft Belastingdienst/Toeslagen onderkend dat een buitenlandse notariële akte gelegaliseerd zou kunnen worden bij de ambassade van het desbetreffende land en dat zij eiseres die mogelijkheid had kunnen bieden. Belastingdienst/Toeslagen is echter van mening dat de akte niet voor legalisering in aanmerking komt omdat de akte niet voldoet aan de universele internationale vereisten die gelden voor een notariële akte. Desgevraagd heeft Belastingdienst/Toeslagen echter onvoldoende kunnen motiveren waarom en op welke grondslag dat het geval is.
11. Voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat deze grond van eiseres slaagt omdat het onderzoek en de motivering van Belastingdienst/Toeslagen voor wat betreft de vraag of al dan niet voldaan is aan het vereiste dat de schuld moet zijn vastgelegd in een notariële akte, gebrekkig is.
12. Het beroep van eiseres is daarom gegrond en het bestreden besluit moet daarom vernietigd worden. De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank is van oordeel dat Belastingdienst/Toeslagen in het verweerschrift en tijdens de toelichting op de zitting voldoende heeft gemotiveerd dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat de schuld vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. [5] In de notariële akte (de ‘attestation de reconnainssance’) is geen looptijd of een datum van opeisbaarheid overeengekomen, en zijn er geen concrete terugbetalings- en renteafspraken gemaakt, zoals bijvoorbeeld de hoogte en de frequentie van de terugbetaling. Verder is niet gebleken dat op enig moment na de datum van de notariële akte (de ‘attestation de reconnaissance’) nieuwe en/of aanvullende betalingsafspraken zijn gemaakt en geformaliseerd. Ook zijn er geen invorderingsmaatregelen getroffen door de schuldeiser voorafgaande aan de peildatum van 1 juni 2021. Het bevel tot betaling dateert van
5 september 2022 en de dagvaarding tot betaling van 13 september 2022. Beide invorderingsacties van de heer [schuldeiser] , voldoen daarmee niet aan de eisen van de Wht. Beide stukken dateren ruim buiten de wettelijke termijn van opeisbaarheid van 1 juni 2021.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, maar bepaalt dat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dat betekent dat de weigering van de Belastingdienst/Toeslagen om de schuld van eiseres over te nemen, in stand blijft.
Omdat het beroep gegrond is moet Belastingdienst/Toeslagen het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Belastingdienst/Toeslagen moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 juni 2023
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat Belastingdienst/Toeslagen het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt Belastingdienst/Toeslagen tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 37 en artikel 40 van de Wet op het notarisambt.
2.Dit staat in artikel 9.2, eerste lid, onder j, van de Wht.
3.Dit staat in artikel 8.6 van de Wht.
5.Artikel 4.1, tweede lid, sub b, van de Wht.