ECLI:NL:RBMNE:2024:943

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
10783221 \ UE VERZ 23-355
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig ontslag op staande voet en toekenning van vergoedingen in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en [verweerder] over een ontslag op staande voet. [verzoekster], geboren in 1960, was werkzaam als oproepkracht bij [verweerder] en had op 9 juni 2023 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geaccepteerd. Na een vakantie in Marokko, waarbij haar verblijfsvergunning was verlopen, heeft [verweerder] op 5 september 2023 een ontslag op staande voet aan [verzoekster] medegedeeld, omdat zij niet binnen 24 uur terugkeerde naar haar werkplek. [verzoekster] heeft hiertegen verzet aangetekend en verzocht om vernietiging van het ontslag en betaling van vergoedingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] niet voldoende had onderbouwd dat er duidelijke afspraken waren gemaakt over de vakantieperiode van [verzoekster]. Hierdoor was het ontslag onterecht gegeven. De kantonrechter heeft [verweerder] veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 2.862,74 en een gefixeerde schadevergoeding van € 3.224,58, beide te vermeerderen met wettelijke rente. De verzoeken van [verzoekster] om een billijke vergoeding werden afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat [verzoekster] ook zelf verwijtbaar had gehandeld door geen duidelijke afspraken te maken over haar verlof.

De proceskosten werden aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 1.058, en het verzoek van [verweerder] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd niet behandeld, aangezien deze al was geëindigd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10783221 UE VERZ 23-355 JH/1050
Beschikking van 24 januari 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest,
tegen:
de vennootschap onder firma
[verweerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. T. de Jong.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met negen producties van [verzoekster] tot vernietiging van het ontslag op staande voet, tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, ter griffie ingekomen op 3 november 2023;
- het verweerschrift met zes producties van [verweerder] , tevens houdende een zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
- de door (de gemachtigde van) [verzoekster] op 7 december 2023 nagezonden producties 10 tot en met 17.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 december 2023. [verzoekster] was aanwezig, vergezeld door haar schoonzus en bijgestaan door mr. E. Weijer. Namens [verweerder] waren de heer [A] (vennoot) en de heer [B] (boekhouder) aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
Mr. Weijer heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota. Partijen hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1960, is op [indiensttreding] 2018 bij [verweerder] in dienst getreden als oproepkracht. Bij brief van 29 mei 2023 heeft [verweerder] [verzoekster] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangeboden als algemeen medewerker. [verzoekster] heeft dit aanbod op 9 juni 2023 geaccepteerd. Haar laatstgenoten loon bedroeg € 1.492,86 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Bakkersbedrijf van toepassing.
2.2.
[verzoekster] is op 30 juni 2023 op vakantie gegaan naar Marokko. Het was haar bedoeling om op 11 september 2023 naar Nederland terug te keren. Vanwege het verlopen van haar verblijfsvergunning op 3 september 2023 moest zij langer in Marokko blijven dan gepland.
2.3.
[verweerder] heeft [verzoekster] op 5 september 2023 een brief toegestuurd, waarin onder meer het volgende staat:

Betreft: ontslag op staande voet wegens niet terugkeren naar werkplek
(…) Met deze brief bevestig ik dat u, mits u binnen 24 uren terugkeert naar uw werkplek, met onmiddellijke ingang op staande voet ontslagen bent. De reden hiervoor is als volgt na het nemen van uw wettelijke 20 vakantiedagen, na 27 juni jl, bent u niet meer terug gekeerd naar uw werkplek. Daar het mij ook niet lukt om met u in contract te treden ben ik tot dit besluit gekomen. (…) Op grond daarvan beëindig ik uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang.
2.4.
[verzoekster] is op 9 oktober 2023 naar Nederland teruggekeerd. Zij heeft toen kennis genomen van de brief van [verweerder] van 5 september 2023. Op 10 oktober 2023 is [verzoekster] naar [verweerder] gegaan en heeft zij bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

3.De verzoeken en verweren

3.1.
In haar verzoekschrift van 3 november 2023 verzoekt [verzoekster] de kantonrechter primair om het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerder] (kort gezegd) te veroordelen tot doorbetaling van het overeengekomen loon vanaf 11 oktober 2023, voor de duur van dit geding bij wijze van voorlopige voorziening.
Subsidiair verzoekt [verzoekster] om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, de transitievergoeding en een billijke vergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
[verzoekster] legt aan haar verzoeken ten grondslag dat niet is voldaan aan de vereisten voor een ontslag op staande voet. Er is volgens haar geen sprake van een dringende reden voor het ontslag op staande voet, het ontslag is niet onverwijld gegeven, de reden voor het ontslag is niet onverwijld aan haar medegedeeld en er is geen rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden.
3.2.
[verweerder] heeft [verzoekster] bij brief van 30 november 2023 meegedeeld dat er geen sprake is van een ontslag op staande voet, maar dat [verzoekster] voorlopig op non-actief is gesteld zonder doorbetaling van loon in afwachting van een ontbindingsprocedure.
[verweerder] concludeert daarom tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekster] .
In haar zelfstandig verzoek vraagt [verweerder] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden primair wegens verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verzoekster] , dan wel een verstoorde arbeidsverhouding, en subsidiair op grond van een combinatie van omstandigheden. Zij legt hieraan ten grondslag dat [verzoekster] meermaals langer in Marokko is gebleven dan waarvoor toestemming was verleend, dat zij bewust het risico heeft genomen om naar Marokko te gaan terwijl haar verblijfsvergunning zou verlopen en dat zij de werkgever onheus heeft bejegend en onprettig omgaat met collega’s en klanten.
3.3.
Naar aanleiding van het verweerschrift heeft [verzoekster] op de zitting verklaard alsnog te berusten in de onmiddellijke opzegging van haar arbeidsovereenkomst. Zij heeft aangegeven haar subsidiaire verzoek tot haar primaire verzoek te maken. De kantonrechter begrijpt dat [verzoekster] daarmee ook haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingetrokken.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat de brief van 5 september 2023 dient te worden aangemerkt als een ontslagbrief. [verweerder] heeft [verzoekster] in die brief duidelijk meegedeeld dat [verzoekster] op staande voet is ontslagen als zij niet binnen 24 uur op de werkvoer verschijnt. Uit de door [verweerder] overgelegde stukken is af te leiden dat de ontslagbrief aangetekend aan het adres van [verzoekster] is verzonden en bij haar is bezorgd op 6 september 2023. Het ontslag is haar daarom per die datum verleend. Op grond van artikel 3:37 BW heeft een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring (zoals hier de ontslagmededeling aan [verzoekster] ) namelijk werking als die verklaring de betreffende persoon heeft bereikt. Het maakt daarbij niet uit of de ontvanger de brief ook heeft gelezen.
4.2.
Als een werknemer op staande voet is ontslagen en hij van mening is dat dit ontslag onterecht is, kan hij de kantonrechter verzoeken om (i) de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever te vernietigen of (ii) aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen (artikel 7:681 BW).
In dit geval heeft [verzoekster] in haar verzoekschrift primair verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen en subsidiair verzocht om toekenning van de diverse vergoedingen. Met deze inrichting van het verzoekschrift heeft zij zich de vrijheid voorbehouden om alsnog een switch te maken van het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet naar een beroep op toekenning van vergoedingen. Die switch heeft zij tijdens de zitting ook daadwerkelijk gemaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter was de switch op dat moment ook nog mogelijk, ondanks het feit dat [verweerder] [verzoekster] bij brief van 30 november 2023 al had laten weten dat van een doorgevoerd ontslag op staande voet geen sprake was. Een opzegging wordt namelijk gekwalificeerd als een eenzijdige rechtshandeling, die zonder toestemming van de werknemer niet ongedaan gemaakt kan worden. Een eenmaal gegeven ontslag op staande voet kan dus alleen worden ingetrokken door de werkgever als de werknemer daar uitdrukkelijk mee instemt. Daarvan is in dit geval geen sprake.
De kantonrechter zal daarom beoordelen of [verzoekster] recht heeft op de in het verzoekschrift subsidiair verzochte vergoedingen. Daarvoor moet eerst beoordeeld worden of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
Ontslag op staande voet
4.3.
Kern van het geschil is de vraag of [verweerder] [verzoekster] op 6 september 2023 op staande voet mocht ontslaan. Ingevolge artikel 7:677 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is iedere partij bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van werknemer, die ten gevolge hebben dat van werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat een ontslag op staande voet een uiterst middel is en dat het slechts mag worden gegeven als van de werkgever op grond van een dringende reden niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.
4.5.
[verweerder] heeft aan het ontslag ten grondslag gelegd dat [verzoekster] , na het opnemen van haar 20 wettelijke vakantiedagen, na 27 juni 2023 (de kantonrechter neemt aan dat [verweerder] hiermee 27 juli 2023 bedoeld) niet meer op het werk is teruggekeerd. [verweerder] stelt dat zij aan [verzoekster] geen toestemming heeft gegeven om langer op vakantie te gaan dan dat zij vrije dagen had. Deze enkele stelling is echter onvoldoende om een dringende reden aan te nemen. Het had op de weg van [verweerder] gelegen om feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen waaruit blijkt wat er tussen partijen precies is besproken over het vakantieverlof van [verzoekster] en voor welke periode zij [verzoekster] uiteindelijk toestemming heeft gegeven om vakantieverlof op te nemen. Nu ook [verzoekster] hierover niets concreets heeft gesteld, neemt de kantonrechter aan dat partijen geen duidelijke afspraken hebben gemaakt over de door [verzoekster] in 2023 op te nemen verlofperiode. De enkele omstandigheid dat [verzoekster] na het opnemen van haar wettelijke vakantiedagen nog niet was teruggekeerd van vakantie kan daarom niet worden aangemerkt als een dringende reden om de arbeidsovereenkomst per 6 september 2023 op te zeggen.
4.6.
De conclusie uit het voorgaande is dat een dringende reden voor het ontslag op staande voet ontbreekt. Het ontslag op staande voet is daarom niet rechtsgeldig. Of is voldaan aan het onverwijldheidsvereiste, hoeft niet meer te worden beoordeeld.
Gefixeerde schadevergoeding
4.7.
De partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, is aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (artikel 7:672 BW). Vast staat dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd. De arbeidsovereenkomst kon met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden tegen het einde van een maand, dus tegen 1 december 2023, worden opgezegd. Wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn zal daarom een gefixeerde schadevergoeding worden toegewezen. [verzoekster] heeft onweersproken gesteld dat die vergoeding neerkomt op een bedrag van € 3.224,58 bruto. Over dit bedrag is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 6 september 2023 tot de voldoening.
Transitievergoeding
4.8.
[verzoekster] heeft voorts verzocht om [verweerder] te veroordelen om een transitievergoeding te betalen. Indien de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd, heeft de werknemer van rechtswege aanspraak op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Geen transitievergoeding is verschuldigd als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Daarvan is in dit geval geen sprake. De kantonrechter zal [verweerder] daarom veroordelen tot betaling van een transitievergoeding. Uitgaande van het tussen partijen overeengekomen loon en een einde van de arbeidsovereenkomst per 6 september 2023, is de transitievergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 2.862,74 bruto. De wettelijke rente over de transitievergoeding wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW, toegewezen vanaf 7 oktober 2023 tot de voldoening.
Billijke vergoeding
4.9.
[verzoekster] maakt ook aanspraak op een billijke vergoeding. Voor de verschuldigdheid van een billijke vergoeding moet worden vastgesteld of [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
4.10.
Uit artikel 7:681 lid 1 sub a BW volgt dat de kantonrechter een billijke vergoeding kan toekennen als de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Een opzegging die niet rechtsgeldig wordt geacht is in beginsel ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet onrechtmatig is gegeven, is hiermee de grondslag voor het toekennen van een billijke vergoeding gegeven.
4.11.
Bij de toekenning van een billijke vergoeding kan rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval, zoals de mate van verwijtbaarheid van de werkgever en de gevolgen van het ontslag voor de werknemer. De kantonrechter ziet in dit geval aanleiding om geen billijke vergoeding toe te kennen en zal uitleggen waarom niet.
4.12.
Dat [verweerder] is overgegaan tot een ontslag op staande voet en daardoor, achteraf gezien, ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, is mede veroorzaakt door het gedrag van [verzoekster] zelf. Het is namelijk ook aan haar te verwijten dat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de door haar in 2023 op te nemen verlofperiode en dat het conflict daarover is geëscaleerd. [verzoekster] mocht er, anders dan zij stelt, niet op vertrouwen dat [verweerder] net als in voorgaande jaren instemde met een zomervakantie van ongeveer twee maanden. [verzoekster] werkte immers vanaf mei/juni 2023 niet meer als oproepkracht, maar op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dit brengt mee dat zij slechts recht had op een vast aantal vakantiedagen en voor opname van die dagen toestemming moest hebben van [verweerder] . Het staat vast dat [verzoekster] op 30 juni 2023 op vakantie is gegaan naar Marokko en pas op 11 september 2023 had willen terugkeren. Zij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zij voldoende vakantiedagen had om die hele periode te overbruggen. Dat [verweerder] met die vakantieperiode had ingestemd, is ook niet gebleken. Daar komt bij dat [verzoekster] naar Marokko is gegaan, terwijl haar verblijfsvergunning in de tussentijd zou verlopen. Dat zij daardoor (nog) later is teruggekeerd, is haar eveneens te verwijten.
4.13.
Voor wat betreft de gevolgen van het ontslag stelt [verzoekster] dat zij zonder het ontslag haar dienstverband tot haar pensioen had kunnen voortzetten. Dat de arbeidsovereenkomst nog lang stand had gehouden acht de kantonrechter echter vanwege het geëscaleerde conflict over de vakantieperiode, dat zoals gezegd aan beide partijen valt te verwijten, niet aannemelijk. Dit geldt temeer nu de vakantieperiode een terugkerend punt van geschil lijkt te zijn. [verzoekster] heeft op de zitting namelijk toegelicht dat de lange vakantieperioden voor haar noodzakelijk zijn om te kunnen voorzien in de zorgbehoefte van haar moeder, terwijl [verweerder] heeft aangegeven dat zij een klein familiebedrijf is en dat haar omzet afhankelijk is van de aanwezigheid van haar medewerkers.
Gelet op de huidige arbeidsmarkt gaat de kantonrechter er verder vanuit dat [verzoekster] op korte termijn een ander baan zal kunnen vinden. Ter zitting heeft zij weliswaar gesteld dat zij arbeidsongeschikt is, maar zij heeft nagelaten die stelling nader (met stukken) te onderbouwen. De arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] kan daarom niet worden vastgesteld en geen rol spelen bij de toekenning van een billijke vergoeding. Daarbij geldt dat [verzoekster] , ondanks de door haar gestelde arbeidsongeschiktheid, zelf de keuze heeft gemaakt om alsnog te berusten in het ontslag. [verzoekster] had er ook voor kunnen kiezen om in dienst te blijven bij [verweerder] .
4.14.
Gezien al deze omstandigheden, wordt [verzoekster] naar het oordeel van de kantonrechter met toekenning van de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding al in voldoende mate gecompenseerd voor het onterecht gegeven ontslag op staande voet en de gevolgen daarvan. De verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen.
Het tegenverzoek van [verweerder]
4.15.
Nu de arbeidsovereenkomst op 6 september 2023 is geëindigd, en er op dit moment dus geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, hoeft op het ontbindingsverzoek van [verweerder] niet te worden beslist.
Proceskosten
4.16.
[verweerder] wordt, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure. Die kosten worden aan de zijde van [verzoekster] begroot op
€ 1.058, bestaande uit € 244 aan griffierecht en € 814 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoekster] van:
€ 2.862,74 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2023 tot de voldoening;
€ 3.224,58 aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2023 tot de voldoening;
5.2.
bepaalt dat op het verzoek van [verweerder] niet beslist hoeft te worden;
5.3.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op € 1.058;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het door partijen meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.