Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
Betreft: ontslag op staande voet wegens niet terugkeren naar werkplek
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en [verweerder] over een ontslag op staande voet. [verzoekster], geboren in 1960, was werkzaam als oproepkracht bij [verweerder] en had op 9 juni 2023 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geaccepteerd. Na een vakantie in Marokko, waarbij haar verblijfsvergunning was verlopen, heeft [verweerder] op 5 september 2023 een ontslag op staande voet aan [verzoekster] medegedeeld, omdat zij niet binnen 24 uur terugkeerde naar haar werkplek. [verzoekster] heeft hiertegen verzet aangetekend en verzocht om vernietiging van het ontslag en betaling van vergoedingen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] niet voldoende had onderbouwd dat er duidelijke afspraken waren gemaakt over de vakantieperiode van [verzoekster]. Hierdoor was het ontslag onterecht gegeven. De kantonrechter heeft [verweerder] veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 2.862,74 en een gefixeerde schadevergoeding van € 3.224,58, beide te vermeerderen met wettelijke rente. De verzoeken van [verzoekster] om een billijke vergoeding werden afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat [verzoekster] ook zelf verwijtbaar had gehandeld door geen duidelijke afspraken te maken over haar verlof.
De proceskosten werden aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 1.058, en het verzoek van [verweerder] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd niet behandeld, aangezien deze al was geëindigd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.