ECLI:NL:RBMNE:2024:933

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
23/5370
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake terugbetaling WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin werd bepaald dat hij een bedrag van € 7.349,78 in termijnen moest terugbetalen. Het Uwv had dit bezwaar ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 21 februari 2024 was de eiser niet aanwezig, maar had hij telefonisch aangekondigd het beroep per e-mail in te trekken. De rechtbank ontving echter geen intrekking voor aanvang van de zitting.

De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve onderzocht of er sprake was van procesbelang. Dit is van belang omdat een beroep alleen kan worden behandeld als er daadwerkelijk een resultaat te behalen is dat betekenis heeft voor de eiser. De rechtbank overwoog dat op het moment van indienen van het beroep er wel procesbelang was, omdat de eiser een lagere betalingsregeling nastreefde. Echter, na een nieuw besluit van het Uwv op 9 januari 2024, waarin werd bevestigd dat de eiser het volledige bedrag in één keer zou betalen, was er geen procesbelang meer. De rechtbank concludeerde dat er geen resultaat meer te behalen was en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak werd gedaan door rechter E.M. van der Linde, in aanwezigheid van griffier D. Burggraaf, en is openbaar uitgesproken. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak kan worden ingediend bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5370

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van21 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

In het besluit van 20 juli 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv geoordeeld dat eiser de resterende vordering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van € 7.349,78 in termijnen van € 1.583,- per maand moet terugbetalen aan het Uwv.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 27 oktober 2023 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
In het besluit van 9 januari 2024 bevestigt het Uwv de afspraak met eiser om € 8.729,02 in één keer voor 1 februari 2024 te betalen.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 februari 2024. Eiser is niet verschenen. De gemachtigde van het Uwv heeft deelgenomen aan de zitting. Voor de zitting heeft eiser telefonisch aangekondigd het beroep per e-mail in te trekken. Bij aanvang van de zitting is er nog geen intrekking door de rechtbank ontvangen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat het bedrag dat hij overhoudt om van te leven lager is dan wat hij per maand aan zijn vaste laste kwijt is. Hierdoor is eiser het niet eens met het bedrag van € 1.583,- dat hij per maand moet terugbetalen.
2. Voor de rechtbank toe kan komen aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, toetst de rechtbank ambtshalve of er sprake is van procesbelang. De rechtbank overweegt dat sprake is van procesbelang als het resultaat dat een eisende partij met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van alleen een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Het toetsen of procesbelang aanwezig is, gebeurt op het moment van beoordelen van het beroep. Het kan dus zijn dat iemand procesbelang had op het moment dat het beroep werd ingediend, maar door veranderde omstandigheden op het moment van beoordeling van het beroep geen procesbelang meer heeft.
3. Op het moment dat eiser het beroep heeft ingediend, bestond alleen het bestreden besluit van 27 oktober 2023. Op dat moment had het resultaat dat eiser nastreefde, namelijk een lagere betalingsregeling, daadwerkelijk bereikt kunnen worden met het beroep en zou dat resultaat feitelijk betekenis hebben gehad voor eiser. Op
9 januari 2024 is een nieuw besluit door het Uwv genomen, waarin staat dat met eiser is afgesproken dat hij het terug te betalen bedrag voor 1 februari 2024 in één keer betaalt. Het Uwv heeft telefonisch bevestigd dat eiser het volledige bedrag dat hij moet terugbetalen, heeft betaald. Doordat eiser het gehele bedrag heeft terugbetaald, is er geen resultaat meer dat bereikt kan worden dat feitelijk betekenis kan hebben voor eiser. Een lagere betalingsregeling is immers niet meer nodig.
De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft in deze zaak. Gelet daarop is het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr.D. Burggraaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.