ECLI:NL:RBMNE:2024:932

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
10331546 UC EXPL 23-1037
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming horecaruimte wegens betalingsachterstand en onbevoegde onderhuur

In deze huurzaak vorderen de eisers, [eiseres sub 1] c.s., ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van een horecaruimte die door de gedaagde, [gedaagde] B.V., wordt gehuurd. De eisers stellen dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van huurtermijnen en dat er sprake is van onbevoegde onderhuur. De gedaagde heeft een huurachterstand van meer dan drie maanden en heeft de huurprijs niet tijdig aangepast aan de jaarlijkse indexering. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op huurkorting vanwege coronamaatregelen. De kantonrechter wijst de vorderingen van de eisers toe, ontbindt de huurovereenkomst en bepaalt dat de gedaagde het gehuurde binnen 30 dagen na betekening van het vonnis moet ontruimen. Tevens wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, boetes en gebruiksvergoeding. De kantonrechter legt de proceskosten en buitengerechtelijke kosten ten laste van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: 10331546 UC EXPL 23-1037
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ( [....] ),
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisende partij,
hierna te noemen: ‘ [eiseres sub 1] c.s.’,
gemachtigde: mr. R.M. Köhne,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ‘ [gedaagde] ’,
vertegenwoordigd door haar bestuurder, de heer [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 januari 2023 en het herstelexploot van 7 februari 2023,
  • de akte overlegging producties van [eiseres sub 1] c.s. met 6 producties;
  • het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
  • het aanvullende mondelinge antwoord van [gedaagde] , met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de mondelinge dupliek van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.Waar de zaak over gaat en wat de kantonrechter beslist

2.1.
[gedaagde] huurt van [eiseres sub 1] c.s. een bedrijfsruimte te [plaats] , welke zij op haar beurt heeft onderverhuurd. [eiseres sub 1] c.s. vorderen betaling van drie maanden huurachterstand, onbetaalde indexeringen en vergoedingen en boeterentes vanwege te late betaling en illegale onderverhuur. Daarnaast vorderen zij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. [gedaagde] doet een beroep op huurkorting, in verband met de gevolgen van de coronamaatregelen. Dat beroep gaat niet op, zodat de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. worden toegewezen.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben per 1 december 2017 een huurovereenkomst (hierna: ‘de huurovereenkomst’) gesloten voor de huur van de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna: ‘het gehuurde’). In de huurovereenkomst staat voor zover relevant het volgende vermeld:

(…)
1.3
Het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als winkel in brood, banket en aanverwante artikelen (…)
1.4
Het is huurder niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder een andere bestemming aan het gehuurde te geven dan omschreven in 1.3.
(…)
2.1
Van deze huurovereenkomst maken deel uit de ‘ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST WINKELRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW’, gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank te Den Haag op 2 oktober 2012 en aldaar ingeschreven onder nummer [nummer] (…)
4.1
De huurprijs van het gehuurde bedraagt op de ingangsdatum op jaarbasis € 21.600,-- (…)
4.2
Partijen zijn een zonder omzetbelasting belaste verhuur overeengekomen.
(…)
4.5
Onverminderd de mogelijkheden die de wet biedt om een huurprijsaanpassing te realiseren, wordt de huurprijs JAARLIJKS per 1 januari voor het eerst met ingang van 1 januari 2019 aangepast in overeenstemming met artikel 18.1 van de algemene bepalingen en met inachtneming van artikelen 18.2 tot en met 18.7 van de algemene bepalingen.
(…)
4.8
Per betaalperiode van elke kalendermaand(en) bedraagt bij ingangsdatum van deze huurovereenkomst de huurprijs € 1.800,--
(…)
13.2
Verhuurder en huurder komen overeen dat, indien de W.O.Z waarde wordt verhoogd van de huidige 180.000 euro, de kosten door huurder daarvan voor zijn rekening komen. Het gaat om de hogere aanslagkosten naar de gemeente en waterschap plus de inkomstenbelasting over een hoger tarief en wel tegen het tarief van 1,65 procent boven de huidige W.O.Z. waarde. Huurder en verhuurder zijn dit overeengekomen ter voorkoming van een mindere netto opbrengt voor de verhuurder.
3.2.
De algemene bepalingen schrijven voor zover relevant voor:

(…)
6.1
Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder is het huurder niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan derden in huur, onderhuur of gebruik af te staan, dan wel de huurrechten geheel of gedeeltelijk aan derden over te dragen of in te brengen in een maatschap, commanditaire vennootschap, vennootschap onder firma of rechtspersoon.
6.2
Ingeval huurder handelt in strijd met bovenstaande bepaling verbeurt huurder aan verhuurder per kalenderdag dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boete, gelijk aan tweemaal de op dat moment voor huurder geldende huurprijs per dag, onverminderd het recht van verhuurder om nakoming dan wel ontbinding van de huurovereenkomst, alsmede schadevergoeding te vorderen.
(…)
25.3
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van €300 per maand.
3.3.
[gedaagde] heeft het gehuurde eerst onderverhuurd aan [onderneming 1] B.V. (hierna: ‘ [onderneming 1] ’), een vennootschap waar [gedaagde] bestuurder en aandeelhouder van was, die in het gehuurde een [.] exploiteerde. In verband met de gevolgen van de coronamaatregelen is [gedaagde] per 1 januari 2021 gestopt met [onderneming 1] . In ieder geval vanaf 1 september 2021 heeft [onderneming 2] het gehuurde in onderhuur.
3.4.
[eiseres sub 1] c.s. hebben met ingang van 1 januari 2019 de huurprijs jaarlijks geïndexeerd, zodat de huurprijs per 1 januari 2023 € 2.006,72 per maand bedraagt. [gedaagde] is tot op heden de aanvangshuurprijs van € 1.800,00 per maand blijven betalen. Daarnaast heeft [gedaagde] de huurtermijnen over de maanden april, september en november 2022 niet betaald.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres sub 1] c.s. vorderen samengevat [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een totaalbedrag van € 69.407,34, bestaande uit de achterstallige huurtermijnen, achterstallige indexeringen, de vergoedingen op grond van artikel 13.2 van de huurovereenkomst en contractuele boetes in verband met te late betaling en onbevoegde onderhuur. Omdat de onbevoegde onderverhuur nog altijd voortduurt vorderen [eiseres sub 1] c.s. daarnaast om [gedaagde] te veroordelen om vanaf 1 januari 2023 tot het einde van de onderverhuur de contractuele boete van tweemaal de dagelijkse huurprijs aan hen te voldoen. Tot slot vorderen [eiseres sub 1] c.s. ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde en doorbetaling van de huurprijs in de vorm van een gebruiksvergoeding en een schadevergoeding na de ontbinding en ontruiming tot de dag dat zij het gehuurde tegen dezelfde voorwaarden aan een derde hebben kunnen verhuren.
4.2.
Ter onderbouwing van hun vorderingen wijzen [eiseres sub 1] c.s. naar hetgeen partijen zijn overeengekomen in de huurovereenkomst en de algemene bepalingen. [gedaagde] voert verweer. Hij doet een beroep op verrekening van de openstaande bedragen met huurkorting waarop hij recht heeft vanwege de gedwongen sluitingen door de coronamaatregelen in 2020 en 2021. Daarnaast is er volgens [gedaagde] geen sprake van onbevoegde onderverhuur, omdat [eiseres sub 1] c.s. ermee bekend waren dat [gedaagde] niet zelf een winkel in het gehuurde zou gaan exploiteren.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

[gedaagde] heeft een huurachterstand van meer dan drie maanden
5.1.
[gedaagde] heeft erkend dat zij een huurachterstand heeft, omdat zij de huurtermijnen van april, september en november 2022 niet heeft voldaan. Deze bedragen van in totaal
€ 5.860,95 zal [gedaagde] alsnog aan [eiseres sub 1] c.s. moeten betalen. Omdat [gedaagde] deze termijnen niet tijdig heeft voldaan, kunnen [eiseres sub 1] c.s. ook een beroep doen op de boeterente zoals deze blijkt uit artikel 25.3 van de algemene bepalingen. [gedaagde] heeft ook geen concreet verweer gevoerd tegen de (hoogte van de) boetes. Omdat [gedaagde] drie maanden onbetaald heeft gelaten heeft zij drie keer € 300,00, bij elkaar € 900,00, aan boetes verbeurd.
5.2.
Verder zal [gedaagde] de indexeringen bovenop de aanvangshuurprijs vanaf 1 januari 2019 moeten betalen, omdat partijen in de huurovereenkomst hebben afgesproken dat [eiseres sub 1] c.s. de huurprijs per 1 januari van elk jaar mogen verhogen en [gedaagde] onterecht heeft nagelaten de verhoogde huurprijs te betalen. Over de jaren 2019 tot en met 2022 bedraagt dit in totaal € 4.009,80. Dit geldt ook voor de indexeringen op de huurprijs vanaf 1 januari 2023, voor zover [gedaagde] die ook niet heeft voldaan. Uit de door [gedaagde] zelf overgelegde overzichten blijkt dat zij dat in ieder geval tot en met april 2023 niet heeft gedaan. Dit betekent dat [gedaagde] (in ieder geval over deze maanden) € 206,72 per maand aan indexeringen aan [eiseres sub 1] c.s. moet nabetalen, dus in totaal € 826,88.
5.3.
De vergoedingen voor verschillende belastingen die voortvloeien uit artikel 13.2 van de huurovereenkomst zal [gedaagde] ook moeten betalen, aangezien zij deze niet heeft betwist. Over de jaren 2019 tot en met 2022 zal een totaal van € 2.647,47 worden toegewezen.
De onderhuur is zonder schriftelijke toestemming van [eiseres sub 1] c.s. aangegaan
5.4.
[gedaagde] heeft verder erkend dat zij het gehuurde in onderhuur heeft gegeven aan eerst [onderneming 1] en daarna [onderneming 2] , die nu nog steeds onderhuurder is. De kantonrechter kan in het midden laten of [eiseres sub 1] c.s. hebben ingestemd met de onderhuur aan [onderneming 1] , omdat [eiseres sub 1] c.s. slechts de boete voor onbevoegde onderverhuur vorderen vanaf 1 september 2021. Op die datum was [onderneming 1] al geruime tijd geen onderhuurder meer, zodat de eventuele instemming niet ter zake doet.
5.5.
[eiseres sub 1] c.s. hebben gesteld dat [gedaagde] in strijd met artikel 6.1 van de algemene bepalingen zonder hun schriftelijke toestemming het gehuurde aan [onderneming 2] heeft onderverhuurd. De betwisting van [gedaagde] daartegen is onvoldoende gemotiveerd. [gedaagde] had namelijk de schriftelijke toestemming van [eiseres sub 1] c.s. kunnen inbrengen als deze er was. Niet gesteld of gebleken is echter dat [gedaagde] schriftelijke toestemming had voor de onderhuur. [gedaagde] heeft alleen aangevoerd dat [onderneming 2] een samenwerkingspartner is van [gedaagde] , omdat zij goederen verkoopt van [locatie] dat deels van [gedaagde] is. Dat is zonder nadere toelichting niet genoeg voor een ander oordeel over de schending van artikel 6.1 van de algemene bepalingen. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [gedaagde] geen schriftelijke toestemming had voor de onderverhuur, zodat de boete op grond van artikel 6.2 van de algemene bepalingen zal worden toegewezen. [gedaagde] heeft tegen de hoogte van de boete ook geen concreet verweer gevoerd. Tot 1 januari 2023 bedraagt die boete € 54.189,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling. Vanaf 1 januari 2023 dient [gedaagde] een boete gelijk aan tweemaal de geldende huurprijs per dag te betalen tot aan de dag dat de onbevoegde onderverhuur aan [onderneming 2] is geëindigd.
5.6.
In totaal dient [gedaagde] daarom in ieder geval € 68.434,22 aan [eiseres sub 1] c.s. te voldoen, te vermeerderen met de contractuele boete vanwege de onbevoegde onderverhuur vanaf 1 januari 2023 en de eventueel onbetaalde indexeringen vanaf mei 2023.
Het beroep op huurkorting wordt afgewezen
5.7.
[gedaagde] doet een beroep op verrekening van deze bedragen met de huurkorting waarop zij volgens haar recht heeft vanwege de gedwongen sluitingen van het gehuurde in verband met de coronamaatregelen.
5.8.
Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat de omstandigheid dat een huurder die voor haar omzet afhankelijk is voor de komst van publiek en als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde bedrijfsruimte niet of in geringe mate kan exploiteren een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 6:258 BW kan opleveren. Bovendien kan dit meebrengen dat de verhuurder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in dat geval geen ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst mag verwachten. De aan de coronapandemie te verbinden gevolgen voor de huurovereenkomst zijn wel steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Onder omstandigheden kan sprake zijn van een tijdelijke huurprijsvermindering die is gebaseerd op het nadeel dat de huurder lijdt als gevolg van voldoende ernstige omzetverlies dat aan de coronapandemie is toe te rekenen. Het is echter wel aan de huurder om te stellen en zo nodig te onderbouwen dat hiervan sprake is.
5.9.
[gedaagde] heeft dit nagelaten. [gedaagde] heeft op geen enkele manier onderbouwd dat zij zelf nadeel heeft geleden als gevolg van de coronamaatregelen. De enkele verwijzing naar de jaarcijfers van [onderneming 1] is, zonder nadere toelichting, hoe dan ook onvoldoende. Opvallend is daarbij dat uit de jaarcijfers van [onderneming 1] blijkt dat [gedaagde] in 2020 de volledige huur van € 21.600,00 bij [onderneming 1] in rekening heeft gebracht, zodat daaruit het gestelde nadeel in ieder geval niet blijkt. Het beroep op huurkorting van [gedaagde] slaagt niet.
Ontbinding en ontruiming
5.10.
[eiseres sub 1] c.s. vorderen ook ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Zij leggen aan deze vordering de huurachterstand en de onbevoegde onderverhuur ten grondslag.
5.11.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling hiervan het volgende voorop. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Volgens vaste jurisprudentie is een huurachterstand van drie maanden of meer een tekortkoming die in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
5.12.
De huurachterstand van [gedaagde] bedraagt drie huurtermijnen en daarnaast heeft [gedaagde] de indexeringen over de jaren vanaf 2019 niet betaald, ondanks verzoeken daartoe van [eiseres sub 1] c.s. De totale huurachterstand, de onbetaalde indexeringen meegerekend, bedraagt dus ruim meer dan drie huurtermijnen. Daarnaast heeft [gedaagde] in strijd met de verplichtingen uit de huurovereenkomst het gehuurde onderverhuurd. Vast staat dat [gedaagde] hiermee is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegenover [eiseres sub 1] c.s. Deze tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst. [gedaagde] heeft zich ook niet concreet verweerd tegen de gevorderde ontbinding en ontruiming, zodat de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. worden toegewezen. De kantonrechter zal de huurovereenkomst ontbinden per de datum van dit vonnis. Gezien het feit dat de ontbinding en ontruiming door [gedaagde] ook nog aan [onderneming 2] als onderhuurder moet worden aangezegd, zal de termijn voor ontruiming worden vastgesteld op 30 dagen na de betekening van dit vonnis.
Gebruiksvergoeding en toekomstige schadevergoeding
5.13.
[eiseres sub 1] c.s. vorderen verder veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag aan gebruiksvergoeding gelijk aan de huurprijs, inclusief eventuele indexering, voor de periode dat [gedaagde] vanaf de ontbindingsdatum het gehuurde nog niet heeft ontruimd. De kantonrechter is met [eiseres sub 1] c.s. van oordeel dat [gedaagde] na de ontbinding van de huurovereenkomst tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt dezelfde maandelijkse vergoeding, inclusief eventuele indexering, aan [eiseres sub 1] c.s. moet betalen die zij ook vóór de ontbinding verschuldigd was. De kantonrechter bepaalt dat [gedaagde] de gebruiksvergoeding net als de huur ook bij vooruitbetaling verschuldigd is. Er is echter geen reden om de contractuele boeterente toe te passen als [gedaagde] de gebruiksvergoeding niet op tijd betaalt, omdat de gebruiksvergoeding niet gebaseerd is op de contractuele afspraken tussen partijen. [gedaagde] zal daarom de wettelijke rente over de termijnen verschuldigd zijn als zij niet uiterlijk op de eerste dag van de betreffende maand de gebruiksvergoeding zal hebben betaald aan [eiseres sub 1] c.s.
5.14.
[eiseres sub 1] c.s. vorderen ook veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de maandelijks verschuldigde bedragen die pas in de toekomst verschuldigd worden, te weten een schadevergoeding gelijk aan de huurprijs, inclusief eventuele indexering, over de periode vanaf de ontruiming tot de datum waarop zij het gehuurde voor minimaal dezelfde huurprijs opnieuw heeft verhuurd. In beginsel hebben [eiseres sub 1] c.s. recht op vergoeding van schade vanwege de ontbinding, aangezien de eerstvolgende mogelijkheid om de huurovereenkomst op te zeggen pas in 2027 zou zijn. Op [eiseres sub 1] c.s. rust wel de verplichting om hun schade te beperken en dus waar mogelijk de bedrijfsruimte te verhuren aan een derde. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor [gedaagde] deze bedragen niet (helemaal) hoeft te betalen. Op dit moment is nog niet bekend of dit lukt. [eiseres sub 1] c.s. hebben niets gesteld over de termijn waarop zij verwachten het gehuurde aan een derde te kunnen verhuren.
5.15.
De kantonrechter acht de kans dat [eiseres sub 1] c.s. in staat zal zijn het gehuurde te verhuren aan een derde in de periode van een maand na de maand waarin de ontruiming plaatsvindt in ieder geval gering, zodat voor deze periode de gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van € 2.006,72 (verhoogd met eventuele indexering) voor de maand na de maand waarin de ontruiming van het gehuurde plaatsvindt. Voor de overige gevorderde schade wordt de zaak, in verband met de benoemde onzekerheid over de verschuldigdheid hiervan door [gedaagde] , naar de schadestaatprocedure verwezen om het schadebedrag vast te stellen.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
5.16.
[eiseres sub 1] c.s. maken aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. In het onderhavige geval zijn [eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde] een vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten overeengekomen die van de standaard wettelijke regeling afwijkt. De vordering zal dan ook worden getoetst aan het rapport Voor-werk II, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn.
5.17.
[eiseres sub 1] c.s. maken op grond van 30.1 van de algemene bepalingen aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten ter grootte van 15% van de gevorderde hoofdsom(men) en boetes. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [eiseres sub 1] c.s. voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiseres sub 1] c.s. hebben daartoe een aantal herinneringen en een sommatiebrief overgelegd. Het gevorderde bedrag is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: ‘het Besluit’) bepaalde tarief, dat als redelijk wordt gezien. [eiseres sub 1] c.s. hebben echter niet onderbouwd dat en waarom in dit geval een hoger bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten redelijk is dan zou volgen uit het Besluit. Omdat zij dat hebben nagelaten zal de kantonrechter het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten conform het rapport BGK-integraal, met toepassing van artikel 242 Rv, matigen tot het in het Besluit genoemde tarief: € 1.459,34.
5.18.
[gedaagde] zal daarnaast, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [eiseres sub 1] c.s. De proceskosten worden begroot op:
  • griffierecht: € 693,00
  • dagvaardingskosten: € 132,29
  • salaris gemachtigde: € 1.588,00 (2 punten x tarief € 794,00)
  • nakosten:
Totaal: € 2.545,29

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde aan de [adres] te [plaats] per vandaag;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] het gehuurde met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde] bevindt binnen 30 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiseres sub 1] c.s. te stellen;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] c.s. een hoofdsom te betalen van € 68.434,22 en € 1.459,34 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] c.s. te betalen de huurprijs van € 2.006,72 per maand (dus inclusief indexeringen per 1 januari 2023) over de maanden mei 2023 tot en met december 2023, voor zover deze niet al door [gedaagde] zijn betaald;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] c.s. te betalen € 4.013,44 (2 x 2.006,72) per maand aan contractuele boete in verband met de onbevoegde onderhuur, verhoogd met de eventuele indexering over de huurprijs per 1 januari 2024, met ingang van de maand januari 2023 tot en met de maand waarin [gedaagde] de onderverhuur aan [onderneming 2] staakt, een ingegane maand voor een volle gerekend;
6.6.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] c.s. te betalen € 2.006,72 per maand aan gebruiksvergoeding, verhoogd met de eventuele indexering over de huurprijs per 1 januari 2024, met ingang van de maand januari 2024 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, een ingegane maand voor een volle gerekend, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over elke niet (tijdig) betaalde maandelijkse gebruiksvergoeding vanaf de eerste dag van de betreffende maand tot aan de dag van volledige betaling;
6.7.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] c.s. een schadevergoeding te betalen van
€ 2.006,72, verhoogd met de eventuele indexering over de huurprijs per 1 januari 2024, voor de maand volgend op de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vervaldatum hiervan tot aan de dag van volledige betaling;
6.8.
verwijst de zaak voor de overige gevorderde schade naar de schadestaatprocedure om het schadebedrag vast te stellen;
6.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.545,29, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
6.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif, kantonrechter, en is uitgesproken door mr. S.C. Hagedoorn, kantonrechter, op 17 januari 2024.