ECLI:NL:RBMNE:2024:913

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/3180
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bijzondere bijstand voor griffiekosten onder de Participatiewet

In deze zaak heeft eiser op 6 april 2023 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor griffiekosten van € 184,- in verband met een procedure van zijn echtgenote bij de vreemdelingenrechter. Het dagelijks bestuur van de RDWI heeft op 31 mei 2023 een besluit genomen waarin de aanvraag gedeeltelijk is toegekend, met een toekenning van € 98,-. Eiser is het niet eens met deze gedeeltelijke toekenning en heeft rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank, omdat hij geen vertrouwen heeft in de bezwaarprocedure. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten op 5 december 2023.

De rechtbank heeft de beoordeling van de aanvraag van eiser in het licht van de Participatiewet en het beleid van verweerder geplaatst. Verweerder heeft gesteld dat de kosten voor het griffierecht tot aan het bedrag voor onvermogenden (€ 86,-) niet vergoed kunnen worden vanuit de bijzondere bijstand, omdat deze kosten onder de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan vallen. De rechtbank oordeelt dat verweerder een redelijke invulling heeft gegeven aan zijn beoordelingsruimte en dat de toekenning van € 98,- aan eiser correct is. Eiser heeft geen recht op een hoger bedrag, omdat zijn vermogen op € 0,- is vastgesteld en zijn draagkracht nihil is.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat hij geen recht heeft op een hogere bijzondere bijstand voor griffiekosten dan het al toegekende bedrag. De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder en is openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3180

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het dagelijks bestuur van de RDWI, verweerder

(gemachtigde: A. Hoekerd).

Inleiding

1. Eiser heeft op 6 april 2023 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand van de griffiekosten van € 184,- voor een procedure van zijn echtgenote bij de vreemdelingenrechter. Met het besluit van 31 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder deze aanvraag gedeeltelijk toegekend. Aan eiser is op grond van de berekening van verweerder een bedrag toegekend van € 98,-.
2. Omdat eiser zich niet kan vinden in het bestreden besluit en geen vertrouwen heeft in de bezwaarprocedure, heeft hij rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarin ingestemd met rechtstreekse beroep.
3. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 5 december 2023.

Beoordeling door de rechtbank

Het besluit en de standpunten van partijen
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit de aanvraag van eiser gedeeltelijk toegekend. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de kosten voor het griffierecht tot aan het bedrag voor griffierechten voor onvermogenden (€ 86,-) niet vergoed kunnen worden vanuit de bijzondere bijstand. Deze kosten vallen namelijk onder de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die kunnen worden voldaan uit een inkomen op bijstandsniveau. Dit is ook zo bepaald in verweerders beleid. Als de griffiekosten hoger zijn dan dit bedrag, kunnen deze meerkosten wel worden vergoed en dit heeft verweerder ook gedaan. Voor de berekening van de toekenning van de bijzondere bijstand is daarbij gekeken naar het vermogen en de draagkracht van eiser. Het vermogen van eiser is vastgesteld op € 0,-. De draagkracht is vastgesteld op nihil. Hierdoor is het volledige overige bedrag van het griffierecht aan eiser toegekend.
5. Eiser is het niet eens met de gedeeltelijke toekenning van de bijzondere bijstand voor griffiekosten, omdat de berekening van verweerder onjuist is en tegenstrijdigheden bevat. Verweerder heeft verkeerd gerekend omdat eiser van het UWV naast een uitkering vanwege volledige arbeidsongeschiktheid een aanvullende uitkering vanwege hulpbehoevendheid ontvangt. Verweerder heeft niet met deze aanvullende uitkering mogen rekenen, aldus eiser.
6. In het verweerschrift heeft verweerder zich alsnog op het standpunt gesteld dat de bijzondere bijstand onterecht is toegekend. Het tijdstip dat de kosten voor het griffierecht ontstaan, is de datum dat het beroepschrift bij de rechtbank wordt ingediend. De aanvraag is pas daarna ingediend en er is geen recht op bijstand voor een periode die ligt vóór de aanvraagdatum, op grond van artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet (Pw). Verweerder heeft voor het verlenen van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht voor de kosten van het griffierecht geen buitenwettelijk begunstigend beleid. Verweerder geeft in het verweerschrift wel aan om af te zien van terugvordering, zodat eiser volgens verweerder niet in een slechtere positie gebracht wordt.
De regels voor bijzondere bijstand voor griffiekosten
7. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van verweerder niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
8. Verweerder heeft beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag welke uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten tot welk bedrag voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komen. Deze beoordelingsruimte heeft verweerder ingevuld met zijn Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021. Daarin is in artikel 9, zesde lid, bepaald dat griffiekosten niet worden vergoed tot aan het bedrag voor griffierechten voor onvermogenden, conform de Wet griffierechten burgerlijke zaken. Als de griffiekosten hoger zijn dan dit bedrag, dan kunnen de meerkosten wel vergoed worden.
Het oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder in zijn beleid een redelijke invulling heeft gegeven aan zijn beoordelingsruimte. De griffierechten die onvermogenden door de wetgever worden geacht te kunnen voldoen, kan verweerder redelijkerwijs aanmerken als kosten die uit de bijstandsnorm moeten worden geacht te kunnen worden voldaan.
10. De rechtbank hecht geen betekenis aan verweerders standpunt uit het verweerschrift dat in het geheel geen recht op bijzondere bijstand zou bestaan omdat dit niet met terugwerkende kracht mogelijk is. Dat standpunt ligt immers niet aan het besluit ten grondslag en het verweerschrift merkt de rechtbank niet als (gewijzigd) besluit aan. Verweerder wil immers ook geen uitvoering aan zijn gewijzigd standpunt geven: eiser mag houden wat hij aan bijzondere bijstand heeft ontvangen.
11. De rechtbank oordeelt vervolgens dat verweerder aan bijzondere bijstand voor het griffierecht niet méér heeft hoeven toekennen aan eiser dan het al toegekende bedrag van € 98,-. In de bijlage van de Wet griffierechten burgerlijke zaken wordt aangegeven hoe hoog het bedrag voor griffierechten voor onvermogenden is. Ten tijde van de aanvraag van eiser, bedroeg dit € 86,-. Verweerder heeft dit bedrag in mindering gebracht op de uit te keren bijzondere bijstand en heeft daarmee overeenkomstig zijn beleidsregel gehandeld.
12. Eiser doet verder met name een beroep op de berekening van de draagkracht, die onjuist zou zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat dit standpunt van eiser niet leidt tot een ander bedrag dan het bedrag dat door verweerder is berekend in het bestreden besluit. Het vermogen van eiser is immers vastgesteld op € 0,- en de draagkracht is vastgesteld op nihil. Een betere uitkomst voor eiser is dus niet mogelijk. De door eiser gestelde draagkrachtberekening zou in dit geval niet tot een andere uitkomst leiden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser voor het griffierecht in de procedure van zijn echtgenote niet een hoger bedrag aan bijzondere bijstand krijgt dan wat hij al ontvangen heeft. Verweerder hoeft in deze procedure ook geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.