ECLI:NL:RBMNE:2024:884

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/6171
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstandsrecht zonder spoedeisend belang

Op 2 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. H.K. Jap A Joe, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, vertegenwoordigd door mr. M.W.A. Notenboom. Verzoekers hadden een voorlopige voorziening aangevraagd omdat hun recht op bijstand was ingetrokken per 23 augustus 2023, na een onderzoek waaruit bleek dat verzoeker op geld waardeerbare activiteiten verrichtte. Verzoekers stelden dat zij in acute financiële nood verkeerden en niet in hun basisbehoeften konden voorzien, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was. De voorzieningenrechter overwoog dat er geen huurachterstand was en dat verzoekers een betalingsregeling hadden getroffen voor hun zorgpremie. De financiële situatie was zorgelijk, maar niet acuut. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6171

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2024 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [plaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. H.K. Jap A Joe),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,het college
(gemachtigde: mr. M.W.A. Notenboom).

Inleiding en verloop van deze procedure

1. Met het besluit van 6 oktober 2023 heeft het college het recht op bijstand van verzoekers ingetrokken vanaf 23 augustus 2023 omdat uit onderzoek is gebleken dat verzoeker op geld waardeerbare activiteiten verricht in een garage waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Over de periode van 23 augustus 2023 tot en met 31 augustus 2023 moeten verzoekers na verrekening van het tegoed aan vakantiegeld nog een bedrag van € 245,39 aan teveel ontvangen bijstand terugbetalen. Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
1.1.
Op 13 oktober 2023 hebben verzoekers weer bijstand aangevraagd. Deze aanvraag heeft het college op 3 november 2023 afgewezen omdat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden. Tegen dit besluit hebben verzoeker ook bezwaar gemaakt. Op 15 december 2023 hebben verzoekers de gronden van beide bezwaarschriften aangevuld.
1.2.
Op 18 december 2023 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om de voorziening te treffen dat aan verzoekers onverwijld bijstand zal worden verstrekt.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers hangende het bezwaar gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om bijstand van verzoekers.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
4. Verzoekers voeren aan dat er sprake is van spoedeisend belang. Zij kunnen hun periodieke verplichtingen zoals huur, energie en zorgpremie niet nakomen. De achterstand zorgpremie is tot en met de maand november 2023 opgelopen tot € 1.103,70 en daar is de premie van december 2023 inmiddels bijgekomen. Voor hun dagelijkse behoeften zijn zij aangewezen op liefdadigheid van bekenden en de voedselbank.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van een spoedeisend belang en overweegt daartoe als volgt. Uit de stukken en uit wat verzoekers ter zitting hebben verklaard is gebleken dat geen sprake is van een huurachterstand en dat ook Eneco is betaald. Van een dreigende uithuiszetting of een dreigende afsluiting van energie is nu dus geen sprake. Uit de stukken blijkt dat verzoekers een schuld hebben bij hun zorgverzekeraar (van € 1.103,70) omdat zij de premie over de maanden september tot en met november 2023 niet hebben betaald. Ter zitting hebben verzoekers hierover verklaard dat zij inmiddels een betalingsregeling zijn overeengekomen ter aflossing van deze schuld.
Gesteld noch gebleken is dat de (basis)zorgverzekering van verzoekers op korte termijn dreigt te worden beëindigd en verzoekers de noodzakelijke medische zorg niet meer kunnen krijgen. Tot slot stelt de voorzieningenrechter vast dat uit de bankafschriften blijkt dat verzoeker weliswaar een negatief eindsaldo had (-€ 464,93 op 14 december 2023) maar dat uit de bankafschriften van de bankrekening van verzoekster blijkt dat haar eindsaldo op 20 december 2023 € 1.476,55 bedroeg. Al met al concludeert de voorzieningenrechter dat de financiële positie van verzoekers verre van rooskleurig is, maar dat deze op dit moment niet dusdanig is dat sprake is van een acute financiële noodsituatie of dat een onomkeerbare situatie dreigt.
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben, kan de door hen gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
7. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekers te laten uitvallen. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.