ECLI:NL:RBMNE:2024:882

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
C/16/559896
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en gevolgen voor kinderalimentatie in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure waarin de man verzocht om de erkenning van zijn dochter, [minderjarige], te vernietigen. De rechtbank oordeelde dat de erkenning vernietigd moest worden op basis van dwaling en bedrog, omdat de man niet de biologische vader van het kind blijkt te zijn. De moeder had nooit eerder aangegeven dat de man mogelijk niet de vader was, wat de rechtbank als laakbaar beschouwde. De man had op 12 mei 2023 een DNA-test laten uitvoeren waaruit bleek dat hij niet de biologische vader was. De rechtbank heeft de erkenning vernietigd en bepaald dat de man met terugwerkende kracht niet onderhoudsplichtig is voor [minderjarige]. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de man om terugbetaling van de kinderalimentatie afgewezen, omdat de wet geen vordering tot teruggave van de kosten van verzorging en opvoeding toestaat na de vernietiging van de erkenning. De moeder had ook een verzoek ingediend om bepaalde spullen terug te krijgen, maar dit verzoek werd ingetrokken. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door partijen in hoger beroep worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/559896 / FO RK 23-877
Vernietiging erkenning en terugbetaling kinderalimentatie
Beschikking van 6 maart 2024
in de zaak van:
[de man],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Elias,
tegen
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W. de Hoop,
met als belanghebbende
mr. M. van Gemert,
kantoorhoudende in Utrecht,
als bijzondere curator over het kind
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats 1] .

1.De procedure

1.1.
De man heeft op 11 juli 2023 een verzoekschrift met bijlagen ingediend.
1.2.
In de beschikking van 18 augustus 2023 heeft de rechtbank mr. M. van Gemert benoemd als bijzondere curator over [minderjarige] . De bijzondere curator vertegenwoordigt [minderjarige] in deze procedure en komt op voor haar belang.
1.3.
Daarna heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het verweerschrift met bijlagen van de moeder van 7 september 2023;
  • het advies van de bijzondere curator 27 september 2023;
  • het F-formulier van de man van 2 oktober 2023;
  • de brief met bijlagen van de moeder van 10 oktober 2023;
  • de brief met bijlagen van de moeder van 26 januari 2024 en een aanvullend verzoek.
1.4.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
7 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de man met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Tijdens deze relatie is de moeder bevallen van een dochter:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats 1] .
2.3.
De man heeft [minderjarige] voor de geboorte erkend. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft Nederlands recht toegepast op de erkenning.
2.4.
De moeder heeft alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 januari 2019 is bepaald dat de man een bedrag van € 150,- per maand aan de moeder moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , met ingang van 1 oktober 2018 en telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
2.6.
De man heeft nog twee andere kinderen en de moeder heeft nog vijf andere kinderen uit andere relaties.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt de rechtbank om:
I. de erkenning van [minderjarige] door hem te vernietigen;
II. de beschikking van deze rechtbank van 4 januari 2019 over de onderhoudsbijdrage van de man in te trekken;
III. voor recht te verklaren dat de moeder nog een bedrag van € 4.244,69 aan de man verschuldigd is alsmede te bepalen dat de vrouw de wettelijke rente over voornoemd bedrag verschuldigd is met ingang van de datum van deze beschikking.
3.2.
De moeder is het eens met de verzochte vernietiging van de erkenning. Zij voert verweer tegen de verzoeken over de kinderalimentatie. De moeder verzoekt te bepalen dat de man de opgesomde spullen: foto’s van de minderjarige, een familiedekentje, een speelgoedautootje en handafdruk aan de moeder moet teruggeven binnen 14 dagen na de beschikking op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag dat de man hiermee in gebreke blijft.
3.3.
De bijzondere curator adviseert de rechtbank om het verzoek tot vernietiging van de erkenning toe te wijzen.

4.De beoordeling

Vernietiging erkenning
Ontvankelijkheid
4.1.
Een verzoek tot vernietiging van de erkenning kan, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind, bij de rechtbank worden ingediend door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen. [1]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende heeft aangetoond dat sprake was van dwaling en bedrog. De man heeft verklaard dat hij vanaf de geboorte van [minderjarige] heeft gedacht dat dit zijn biologische kind was. Hij heeft zelfs meerdere procedures gevoerd om omgang en gezag te krijgen. De moeder heeft in deze procedures nooit verteld dat [minderjarige] mogelijk niet zijn kind is. Pas in de aanloop naar het kort geding van 21 april 2023 heeft de moeder ineens verteld dat de man mogelijk niet de biologische vader is van [minderjarige] . Dit heeft zij vervolgens herhaald op de zitting van 21 april 2023. De moeder heeft toen verklaard dat zij in 2015 geld nodig had en dat zij in deze periode in ruil voor geld met mannen omging en dat een van deze mannen over haar grenzen is gegaan met als gevolg dat zij zwanger is geraakt. De moeder heeft tijdens de zitting van 7 februari 2024 gesteld dat geen sprake was van dwaling en bedrog omdat de man altijd heeft geweten dat hij mogelijk niet de vader is van [minderjarige] . Zij heeft daarover verklaard dat [minderjarige] blond haar heeft met blauwe ogen en dat de man hierom wel heeft moeten twijfelen aan het feit of hij wel de vader is van [minderjarige] . Ook zou de moeder dit meerdere keren aan de man hebben verteld. De rechtbank vindt dit onaannemelijk. In het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 29 mei 2023 staat daarover in rechtsoverweging 4.4. het volgende:
“Uit hetgeen de vrouw heeft verklaard ter zitting volgt dat zij al van meet af aan heeft geweten dat de man niet de biologische vader was. Zij stelt immers dat de man dit ook al wist toen hij [minderjarige] als zijn kind erkende. De voorzieningenrechter acht zeer onwaarschijnlijk dat de man wist dat hij niet de verwekker van [minderjarige] was. In de bodemprocedure over het gezag en de omgang en ook in de eerdere alimentatieprocedure heeft de vrouw dit nooit aan de orde gesteld. Veeleer is aannemelijk dat de vrouw de man in de waan heeft gelaten dat hij de biologische vader was van [minderjarige] en dat zij pas tijdens deze kort gedingprocedure, als [minderjarige] al zeven jaar oud is, de waarheid heeft verklaard. De voorzieningenrechter acht dit laakbaar. Door niet eerder duidelijkheid te geven heeft zij de man op onnodige kosten gejaagd, overigens niet alleen in deze procedure. De voorzieningenrechter volgt de man als hij stelt dat hij onderhavige procedure nooit was gestart als hij zou hebben geweten dat [minderjarige] niet zijn biologische kind is.”
4.3.
De rechtbank sluit zich op dit punt aan bij de overwegingen van de voorzieningenrechter. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat sprake is van dwaling en bedrog. Verder heeft de man zijn verzoek op tijd ingediend. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de man inhoudelijk kan beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
Partijen hebben op 12 mei 2023 een DNA-test uit laten voeren door DNA Diagnostics Center (DDC). Hieruit volgt dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige] . De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige] dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid, oftewel dat in de geboorteakte van [minderjarige] de juiste vadergegevens komen te staan. Daarom zal de rechtbank de erkenning vernietigen. Daarbij is ook van belang dat partijen het erover eens zijn dat [minderjarige] niets meer van de man te verwachten heeft als vader, zowel in emotionele als in financiële zin. Ook is het contact tussen [minderjarige] en de man al jaren verbroken.
Kinderalimentatie
4.5.
De man verzoekt de rechtbank om de beschikking van 4 januari 2019 over de kinderalimentatie in te trekken. De rechtbank begrijpt het verzoek van de man zo dat hij vraagt om de beschikking van 4 januari 2019 te wijzigen en met terugwerkende kracht te bepalen dat de man niet gehouden is om kinderalimentatie voor [minderjarige] aan de moeder te betalen. Daarnaast verzoekt de man voor recht te verklaren dat de moeder de door de man aan haar betaalde kinderalimentatie aan hem terug moet betalen. De moeder voert gemotiveerd verweer.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat door de vernietiging van de erkenning sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt. [2]
Uit de wet volgt dat nadat de beschikking van de vernietiging van de erkenning in kracht van gewijsde is gegaan, de erkenning geacht wordt nimmer gevolg te hebben gehad. [3] Dit betekent dat de man met terugwerkende kracht nooit de juridische vader van [minderjarige] is geweest en dat de grondslag voor zijn onderhoudsverplichting voor [minderjarige] met terugwerkende kracht is komen te vervallen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de man met terugwerkende kracht geen onderhoudsplicht heeft voor [minderjarige] . De rechtbank zal de beschikking van 4 januari 2019 dienovereenkomstig wijzigen.
4.7.
Uit de wet volgt verder dat door de vernietiging van de erkenning geen vordering tot teruggave van de kosten van verzorging en opvoeding ontstaat. [4] Dit betekent dat de man de door hem aan de moeder betaalde kinderalimentatie niet kan terugvorderen. De man heeft nog een beroep gedaan op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, maar daarin was de onderhoudsverplichting gegrond op het verwekkerschap en niet op de erkenning (zoals in deze zaak). [5] Het beroep van de man slaagt daarom niet. De rechtbank zal het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat de moeder de betaalde kinderalimentatie moet terug betalen dan ook afwijzen.
Teruggave spullen
4.8.
De moeder heeft tijdens de zitting het verzoek om teruggave van spullen ingetrokken, zodat de rechtbank hierover geen beslissing meer hoeft te nemen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
De rechtbank zal de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De vernietiging van de erkenning kan op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan de geboorteakte namelijk pas aanpassen (door een latere vermelding toe te voegen aan de geboorteakte) wanneer de beslissing onherroepelijk is. De wijziging van de kinderalimentatie gaat pas in op het moment dat de man niet langer de juridisch vader is van [minderjarige] . Dit hangt dus samen met de vernietiging van de erkenning en kan daarom ook niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
vernietigt de erkenning van:
[de man], geboren op [geboortedatum 2] 1989 in [geboorteplaats 2] ,
van het kind:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats 1] ;
5.2.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 4 januari 2019 voor wat betreft de daarin vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en beslist dat de man met terugwerkende kracht niet onderhoudsplichtig is voor [minderjarige] ;
5.3.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. A.G. van Doorn, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. H.E. Broersma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:205 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Artikel 1:401 lid 1 BW
3.Artikel 1:206 lid 1 BW
4.Artikel 1:206 lid 3 BW