ECLI:NL:RBMNE:2024:873

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
C/16/530236 HA ZA 21-748
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over beëindigen bankrelatie en cliëntenonderzoek onder de Wwft

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2024, staat de beëindiging van een bankrelatie centraal. De eiseres, een besloten vennootschap, heeft een rechtszaak aangespannen tegen de naamloze vennootschap die haar bankrelatie heeft opgezegd. De opzegging vond plaats op 26 mei 2021, omdat de bank, handelend onder de naam [handelsnaam], stelde dat zij niet in staat was om het verplichte cliëntenonderzoek, zoals voorgeschreven door de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), af te ronden. De eiseres betwistte deze opzegging en vorderde primair de voortzetting van de bankrelatie en subsidiair een tijdelijk herstel van de bankrelatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bank een individueel onderzoek heeft uitgevoerd, maar de vraag is of dit onderzoek zorgvuldig is geweest. De eiseres heeft niet tijdig de gevraagde informatie verstrekt, wat de bank ertoe heeft gebracht de relatie op te zeggen. De rechtbank oordeelt dat de bank op basis van de informatie die zij had, gerechtigd was om de bankrelatie te beëindigen. De eiseres heeft onvoldoende medewerking verleend aan het cliëntenonderzoek, met name door niet te reageren op vragen over een strafvervolging van haar bestuurder wegens witwassen.

De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.073,-. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de eiseres binnen veertien dagen na aanschrijving moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/530236 / HA ZA 21-748
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 12 februari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
advocaat: mr. [A] te [plaats] ,
tegen:
de naamloze vennootschap
[gedaagde] N.V. handelend onder de naam [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. M.H. Berrevoets te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [handelsnaam] worden genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank.
Tegenwoordig zijn mr. N.A.J. Purcell, rechter, en mr. M.W. Medema, griffier.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 november 2021 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de akte van [eiseres] met aanvullende producties,
- de akte van [handelsnaam] met aanvullende producties.
1.2.
In eerste instantie heeft op 15 mei 2023 de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiseres] heeft de rechter tijdens deze zitting gewraakt. Vervolgens is op 26 juni 2023 het wrakingsverzoek toegewezen. Daarna is een nieuwe mondelinge behandeling gepland. Deze heeft op 12 februari 2024 plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechter mondeling uitspraak gedaan met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De mondelinge uitspraak is hieronder opgenomen in paragraaf 3, paragraaf 2 is toegevoegd voor de duidelijkheid.

2.Waar gaat het in deze zaak over?

2.1.
[eiseres] is een online-retailer [.] . De heer [B] is bestuurder van [eiseres] . In het verleden bankierde [eiseres] bij [bank] . [bank] heeft de bankrelatie beëindigd vanwege de contante stortingen die [eiseres] deed. Na deze beëindiging is [eiseres] met [handelsnaam] een bankrelatie aangegaan.
2.2.
Op grond van de Wwft (de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) is [handelsnaam] verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten. Om hieraan te voldoen heeft [handelsnaam] in het begin van 2020 enkele vragen aan [eiseres] gesteld. Deze vragen heeft [eiseres] beantwoord, maar deze antwoorden hebben vervolgens voor meer vragen gezorgd bij [handelsnaam] . Meerdere keren heeft [handelsnaam] vragen aan [eiseres] gesteld, waarop [eiseres] antwoord heeft gegeven.
2.3.
Op 8 april 2021 heeft [handelsnaam] nogmaals een reeks vragen aan [eiseres] gesteld die uiterlijk op 1 mei 2021 beantwoord moesten worden. Op 28 april 2021 heeft [eiseres] de heer [C] gevraagd of hij [eiseres] kon helpen met het beantwoorden van de vragen. Op 30 april 2021 heeft de heer [C] aan [handelsnaam] laten weten dat hij de gestelde deadline niet zou halen. Hij heeft om een uitstel van vier weken gevraagd.
2.4.
[handelsnaam] heeft [eiseres] enig uitstel verleend. Zij liet de heer [C] op 4 mei 2021 weten dat zij uiterlijk op 18 mei 2021 de antwoorden op haar vragen wilde ontvangen van [eiseres] . De heer [C] liet vervolgens weten dat hij die deadline niet zou halen. Hij kon de antwoorden op 28 mei 2021 wel aanleveren. Vervolgens heeft [handelsnaam] gezegd dat zij uiterlijk op 25 mei 2021 de antwoorden wil ontvangen. Op deze datum heeft [eiseres] niet de antwoorden op het gevraagde toegestuurd aan [handelsnaam] . Als gevolg daarvan heeft [handelsnaam] op 26 mei 2021 de bankrelatie opgezegd. [handelsnaam] stelt dat zij daartoe verplicht was, omdat zij door toedoen van [eiseres] niet kon voldoen aan het verplichte cliëntenonderzoek op basis van de Wwft.
2.5.
Op 28 mei 2021, de door hem al genoemde datum, heeft de heer [C] namens [eiseres] alsnog de antwoorden op de gestelde vragen samen met de opgevraagde documenten aan [handelsnaam] toegezonden. [handelsnaam] heeft naar aanleiding van deze reactie een herbeoordeling uitgevoerd. Zij liet [eiseres] op 7 juni 2021 laten dat zij na de beoordeling van de laatst geleverde stukken de opzegging in stand laat.
2.6.
[eiseres] is van mening dat [handelsnaam] de bankrelatie niet mocht opzeggen en daarom vordert [eiseres] in haar dagvaarding primair voortzetting van de bankrelatie en subsidiair een tijdelijk herstel van de bankrelatie voor de duur van 90 dagen. Aan het begin van de zitting heeft [eiseres] een eiswijziging ingediend. [handelsnaam] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft dit bezwaar grotendeels gehonoreerd. De rechtbank staat alleen toe dat de primaire vordering wordt gewijzigd in die zin dat er niet langer voortzetting van de bankrelatie wordt gevorderd, maar het hervatten daarvan. Daarnaast heeft [eiseres] haar subsidiaire vordering op de mondelinge behandeling ingetrokken. Daarom zal in deze procedure alleen moeten worden beoordeeld of [handelsnaam] de bankrelatie met [eiseres] moet hervatten.

3.De beoordeling van de vorderingen

3.1.
De vraag is of [handelsnaam] de bankrelatie met [eiseres] mocht opzeggen. Als dat niet zo is, moet zij de relatie hervatten en kan de vordering worden toegewezen.
3.2.
[handelsnaam] stelt dat zij de bankrelatie wel moest opzeggen, omdat zij, dat schrijft ze zowel in de brief van 26 mei 2021 als in de brief van 7 juni 2021,
“over onvoldoende gegevens beschikken om aan onze verplichting van artikel 3 Wwft te voldoen. Hierdoor kunnen wij het klantonderzoek niet succesvol afronden”. Als een bank geen behoorlijk klantenonderzoek kan doen, schrijft artikel 5 lid 3 Wwft voor dat de bank de relatie opzegt. Daar beroept [handelsnaam] zich hier ook op. [eiseres] meent dat zij voldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek en dat de bank juist haar verplichtingen heeft verzaakt, bijvoorbeeld door een deel van de documenten die [C] op 28 mei 2021 aan de bank heeft gestuurd niet eens te bekijken.
Het juridisch kader
3.3.
Als een bank een relatie opzegt met een beroep op artikel 5 lid 3 Wwft, en de klant betwist dat de bank voldoende reden heeft om zich daarop te beroepen, zal de rechter moeten onderzoeken of dat zo is. Het ligt dan, in een zaak als deze, op de weg van de bank om aannemelijk te maken dat ze, hoewel ze een zorgvuldig en individueel onderzoek heeft verricht [1] , onvoldoende informatie heeft verkregen om een klantenonderzoek behoorlijk te kunnen afsluiten.
3.4.
Het staat vast dat [handelsnaam] een individueel onderzoek heeft uitgevoerd naar [eiseres] . Ter discussie staat of sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek. Bij de vraag of de bank een zorgvuldig onderzoek heeft verricht spelen een aantal factoren mee, zoals bijvoorbeeld:
  • een bank moet de klant voldoende tijd geven om vragen te beantwoorden;
  • een bank moet enige ruimte laten voor het bestaan van misverstanden, in het bijzonder als de klant een kleine ondernemer is of de Nederlandse taal minder goed machtig is en
  • een bank moet kennis nemen van de antwoorden die de klant geeft en de stukken die de klant ter onderbouwing daarvan aanlevert.
3.5.
Als een bank er in slaagt om aannemelijk te maken dat zij na een zorgvuldig en individueel onderzoek heeft geconcludeerd het onderzoek niet behoorlijk te kunnen afsluiten, moet zij de bankrelatie opzeggen. Hoewel de opzegging dan gebaseerd is op artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden, vloeit de opzegging voort uit een wettelijke plicht van de bank (art. 5 lid 3 Wwft). Dan is er voor een rechter in beginsel geen ruimte meer voor het maken van een belangenafweging of voor de vraag of de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of voor de vraag of de zorgplicht van de bank niet aan de opzegging in de weg staat. De zorgplicht van de bank komt al aan bod in de manier (zorgvuldig) waarop de bank het klantenonderzoek moet verrichten.
3.6.
Het moment waarop moet worden bekeken of een bank aannemelijk heeft gemaakt dat zij het klantenonderzoek niet kon afronden en dus de relatie moest opzeggen omdat zij niet aan haar verplichtingen uit de Wwft kon voldoen is het moment van de opzegging. Het gaat dus om een ‘ex tunc’ toetsing.
3.7.
[handelsnaam] moet in deze zaak dus aannemelijk maken dat zij op het moment van de opzegging van de bankrelatie kon concluderen dat zij na een individueel en zorgvuldig onderzoek niet aan haar Wwft-verplichtingen kon voldoen.
Het toetsmoment in deze zaak
3.8.
[handelsnaam] heeft op 26 mei 2021 de bankrelatie opgezegd. Zij heeft deze opzegging op 7 juni 2021 herbeoordeeld vanwege de reactie van de heer [C] , die door [eiseres] was ingeschakeld, van 28 mei 2021 op de vragen van [handelsnaam] .
3.9.
Als alleen wordt gekeken naar de opzegging van [handelsnaam] op 26 mei 2021, dan zou de conclusie waarschijnlijk zijn dat het onderzoek en dus de opzegging niet zorgvuldig zijn geweest. [handelsnaam] heeft de bankrelatie opgezegd, terwijl zij op dat moment wist dat de heer [C] namens [eiseres] had aangekondigd dat hij de antwoorden op de op 8 april 2021 gestelde vragen twee dagen later zou sturen. Hoewel [handelsnaam] op dat moment al veel geduld had gehad met [eiseres] , was het alleszins redelijk om twee dagen langer te wachten. [eiseres] had een jurist ingeschakeld om haar te helpen met het beantwoorden van de vragen, en die was pas net op het toneel verschenen en vroeg maar om enkele dagen meer dan [handelsnaam] wilde toestaan. [handelsnaam] kon op 26 mei 2021 niet de conclusie trekken dat zij na een zorgvuldig onderzoek de bankrelatie mocht beëindigen. Zij wist dat er twee dagen later een inhoudelijk antwoord was toegezegd, en had [eiseres] die twee dagen extra tijd moeten gunnen.
3.10.
[handelsnaam] heeft echter een herbeoordeling uitgevoerd naar aanleiding van de antwoorden die zij op 28 mei 2021 van de heer [C] ontving. In de brief van 7 juni is [handelsnaam] concreet ingegaan op de wat er door de heer [C] is geantwoord in de brief van 28 mei. Zij heeft feitelijk haar beoordeling opgeschoven en heeft bij de vraag of zij de relatie zou opzeggen de antwoorden in de brief van 28 mei meegenomen. Dat betekent dat de finale beoordeling van [handelsnaam] is opgeschoven naar 7 juni 2021.
Mocht [handelsnaam] op 7 juni 2021 concluderen dat ze het klantonderzoek niet behoorlijk kon afsluiten?
3.11.
De vraag is daarom naar het oordeel van de rechtbank of [handelsnaam] op die datum tot de conclusie mocht komen dat zij de bankrelatie moest opzeggen na een voldoende zorgvuldig uitgevoerd onderzoek, en na kennisname van de antwoorden in de brief van 28 mei en de meegezonden stukken.
3.12.
[eiseres] voert aan dat ook op 7 juni 2021 geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden, onder andere omdat [handelsnaam] niet alle documenten heeft geopend die de heer [C] op 28 mei 2021 aan [handelsnaam] heeft toegezonden. Volgens [eiseres] heeft [handelsnaam] daardoor niet aan haar zorgplicht voldaan waardoor zij de bankrelatie niet mocht opzeggen.
3.13.
De rechtbank deelt dit standpunt van [eiseres] niet. De reden hiervan is dat [handelsnaam] geen antwoord heeft gekregen op de vragen die zij op 8 april 2021 aan [eiseres] heeft gesteld over de vervolging van de heer [B] vanwege witwassen.
Het niet beantwoorden van de vragen over de vervolging vanwege witwassen
3.14.
In haar brief van 8 april 2021 heeft [handelsnaam] gevraagd om een uitgebreide toelichting op een artikel dat op [2020] op de website van het [....] is gepubliceerd. In dat artikel staat dat ene [D] forse bedragen wilde witwassen door [..] in te kopen bij [naam] , waarmee (zo staat nu vast) wordt bedoeld de heer [B] . Er staat verder:
  • dat het openbaar ministerie vorige maand tegen [naam] tien maanden gevangenisstraf heeft geëist vanwege het samenwerken met [D] bij de pogingen om het geld wit te wassen,
  • dat daar volgens de rechtbank wel aanwijzingen voor zijn, maar dat Justitie geen sluitend bewijs had geleverd en dat [D] [naam] wel beschuldigt, maar dat zijn verklaringen nergens ondersteund worden en dat [naam] daarom is vrijgesproken.
3.15.
Op deze vraag heeft de heer [C] namens [eiseres] op 28 mei 2021 het volgende geantwoord:
“Cliënte is geen redacteur van de [....] en kan geen toelichting geven op het door u
aangehaalde artikel. Daar komt nog bij dat ook het artikel ondubbelzinnig aangeeft dat [naam]
(voor zover u daarmee op een aan cliënte gelieerde persoon doelt) niet vervolgd noch
veroordeeld is van enig misdrijf en/of overtreding. Niet valt derhalve in te zien waarom
cliënte over een sensatiebericht op de website van de [....] zou moeten verklaren, noch
nagelaten het feit dat hij daar niets over kan verklaren. Het feit dat u cliënte om uitleg
verzoekt omtrent een artikel op de voornoemde website toont overigens wel aan dat u in
een volstrekte tunnelvisie verstrikt bent geraakt ten aanzien van cliënte.”
3.16.
Deze reactie kan niet anders worden opgevat dan een botte weigering om tekst en uitleg te geven over een recente strafvervolging tegen de heer [B] wegens witwassen. De reactie is ook flauw; een goede lezer begrijpt dat [handelsnaam] [eiseres] niet vraagt om in te gaan op wat de redacteur in het artikel schrijft, maar om uitleg te geven over een recent tegen hem ingestelde strafvervolging waarin een serieuze gevangenisstraf tegen de heer [B] is geëist vanwege de verdenking van witwassen. Hij kan daar wel degelijk over verklaren.
3.17.
[handelsnaam] mocht vanwege die weigering besluiten dat het geen zin had om verdere vragen te stellen. Daar komt bij dat het cliëntenonderzoek van [handelsnaam] naar [eiseres] al een tijd duurde en dat er al een hoop vragen door [handelsnaam] waren gesteld.
3.18.
De weigering van [eiseres] om op 28 mei 2021 [handelsnaam] inlichtingen te geven, kan niet worden hersteld door een half jaar later in de dagvaarding van deze bodemprocedure wel enige uitleg te geven over die strafzaak. De toets is namelijk of [handelsnaam] op 7 juni 2021 mocht beslissen om de bankrelatie op te zeggen. Op dat moment mocht zij ervan uitgaan dat [eiseres] geen antwoord wilde geven op deze vraag en daarmee niet aan het onderzoek wilde meewerken.
3.19.
De rechtbank is het met [eiseres] eens dat [handelsnaam] erg veel vragen aan [eiseres] heeft gesteld en dat daar een aantal vragen tussenzit waarvan de rechtbank begrijpt dat het voor [eiseres] onduidelijk was wat er van haar werd gevraagd. Ook heeft [handelsnaam] soms naar de bekende weg gevraagd of algemene vragen gesteld, waarbij het voor [eiseres] niet duidelijk is geweest wat [handelsnaam] precies van haar wilde weten. Maar op het moment dat een medewerker van [handelsnaam] die bezig is met een Wwft-onderzoek in een krantenartikel leest dat de bestuurder van [eiseres] recent strafrechtelijk is vervolgd wegens witwassen en dat tegen hem maar liefst een gevangenisstraf van tien maanden is geëist, terwijl bovendien een link wordt gelegd met de bedrijfsactiviteiten van [eiseres] , [..] , dan mag en moet [handelsnaam] daar vragen over stellen. [handelsnaam] wist niet meer dan wat in het artikel te lezen viel. [handelsnaam] heeft geen andere mogelijkheid om meer te weten te komen dan [eiseres] daarover vragen te stellen. Als daarop een botte weigering van [eiseres] volgt om deze informatie te geven, dan kan [handelsnaam] niet anders dan concluderen dat het cliëntenonderzoek niet voltooid kan worden. En dan moet zij de relatie opzeggen.
3.20.
Namens [eiseres] is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [eiseres] deze vraag niet hoefde te beantwoorden, omdat de heer [B] zich niet zou hoeven te moeten verantwoorden voor een strafrechtelijke vervolging waarvan hij is vrijgesproken. Bovendien had deze strafrechtelijke vervolging van de heer [B] niets te maken met de bankrelatie tussen [eiseres] en [handelsnaam] waarnaar [handelsnaam] het cliëntenonderzoek verrichte, aldus [eiseres] .
3.21.
De rechtbank ziet dit anders. Zoals hiervoor al gezegd heeft [handelsnaam] geen informatie anders dan wat er in het artikel in het [....] staat. In het artikel staat dat er tien maanden gevangenisstraf is geëist tegen de heer [B] vanwege witwassen. Het gaat over [..] . [handelsnaam] doet Wwft-onderzoek naar [eiseres] , een onderneming van de heer [B] die [..] verkoopt. Dit maakt dat [eiseres] iets uit te leggen heeft. Als de verdenking en de vervolging niets te maken hebben met de bankrelatie waar [handelsnaam] onderzoek naar deed, had [eiseres] dat ook uit kunnen leggen.
3.22.
De weigering van [eiseres] om op deze vraag van [handelsnaam] te antwoorden maakte het voor [handelsnaam] wat de rechtbank betreft onmogelijk haar cliëntenonderzoek af te ronden en dat maakt dat [handelsnaam] op 7 juni 2021 de bankrelatie mocht opzeggen. Of de andere vragen van [handelsnaam] wel of niet juist zijn beantwoord en of [handelsnaam] voldoende interesse heeft getoond in de stukken die de heer [C] op 28 mei 2021 namens [eiseres] heeft toegestuurd kan in het midden blijven.
3.23.
Het is jammer dat [eiseres] niet heeft geantwoord op de vragen van [handelsnaam] over het bewuste artikel uit het [....] . Als er wordt gekeken naar de brief van [handelsnaam] van 7 juni 2021, waarin zij schrijft op welke punten zij nog steeds ontevreden is over de antwoorden van de heer [C] van 28 mei 2021, meent de rechtbank dat [handelsnaam] op een aantal punten [eiseres] ten onterechte het verwijt maakt dat zij geen concreet antwoord geeft. Als [eiseres] [handelsnaam] wel voldoende informatie over het krantenartikel had gegeven, zou de conclusie in deze zaak misschien anders zijn geweest. Maar de vraag van [handelsnaam] over het krantenartikel is een belangrijke en relevante vraag in het kader van het cliëntenonderzoek naar [eiseres] . [handelsnaam] mocht deze vraag stellen en [eiseres] moest die beantwoorden. Dat heeft [eiseres] niet gedaan en dat leidt tot afwijzing van haar vordering.
Veroordeling van [eiseres] in de proceskosten
3.24.
De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [handelsnaam] worden begroot op:
- griffierecht
667,-
- salaris advocaat
1.228,-
(2 punten × tarief II)
- nakosten
178,-
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.073,-

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de kant van [handelsnaam] tot op vandaag begroot op € 2.073,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening.
4.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. N.A.J. Purcell, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Medema, griffier, op 12 februari 2024.

Voetnoten

1.Vergelijk ECLI:NL:RBGEL:2023:494, rov. 4.16