ECLI:NL:RBMNE:2024:816

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
16-334688-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht en bedreiging met openbaarmaking van seksfilmpjes met minderjarige

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een zaak tegen een 21-jarige verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een zestienjarige aangeefster, alsook aan bedreiging met de openbaarmaking van seksfilmpjes. De verdachte heeft in de periode van 10 oktober 2021 tot en met 10 december 2021 meermalen seksuele handelingen verricht met de minderjarige tegen betaling. Tijdens de tweede afspraak heeft hij de seksuele handelingen gefilmd. Toen de aangeefster weigerde voor een derde keer af te spreken, dreigde de verdachte de filmpjes openbaar te maken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 33 dagen jeugddetentie, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast is de immateriële schadevergoeding voor de benadeelde partij vastgesteld op € 1.500.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn leeftijd, functioneert op een niveau dat meer overeenkomt met dat van een jongere, wat aanleiding gaf om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-334688-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2000] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 september 2023 en 2 februari 2024. De zaak is op deze dagen inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. I.M.F. Graumans en van hetgeen verdachte en raadsman mr. F.C. Knoef, advocaat in Den Haag, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] , op 22 september 2023 vertegenwoordigd door mr. P. van de Geest en op 2 februari 2024 vertegenwoordigd door mr. Rotgans, beiden advocaat in Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat de verdachte:
feit 1in de periode van 10 oktober 2021 tot en met 10 december 2021 in Maarn en Gouda meermalen ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] tegen betaling, terwijl zij toen de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt;
feit 2in de periode van 10 oktober 2021 tot en met 12 december 2021 in Maarn twee filmpjes/afbeeldingen met kinderporno in bezit heeft gehad;
feit 3primair:op 10 december 2021 in Maarsbergen [slachtoffer] door (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheid wederrechtelijk heeft gedwongen met hem af te spreken (om seks te hebben);
of
subsidiair:heeft geprobeerd om voorgaand feit te plegen (
poging).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder
feit 1, feit 2 en feit 3, primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert geen verweer wat betreft het onder
feit 1 en feit 2ten laste gelegde. Wat betreft
feit 3voert de raadsman aan dat de verdachte dient te worden vrijgesproken voor het primair ten laste gelegde feit. De afspraak om seks te hebben is niet doorgegaan, waardoor het delict niet is voltooid. Er is daarom slechts sprake van een poging tot dwang, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak: feit 3, primair
De rechtbank acht – net zoals de raadsman heeft aangevoerd – het onder feit 3, primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte hiervan vrij. De rechtbank overweegt dat geen sprake is van een voltooid delict. Hoewel de verdachte heeft geprobeerd om aangeefster te dwingen af te spreken om seks te hebben, is dit uiteindelijk niet gebeurd. De aangeefster is weliswaar naar de afspraak gekomen, maar had hierbij een ander doel dan door de verdachte op voorhand was beoogd. Aangeefster is namelijk met haar begeleider en de politie naar de afspraak gekomen, om de verdachte te laten aanhouden. Zij is niet naar de betreffende afspraak gekomen omdat zij zich gedwongen voelde om seksuele handelingen met de verdachte te verrichten. Aangezien verdachte wel heeft geprobeerd aangeefster te dwingen tot een afspraak om seks te hebben, zal de rechtbank de verdachte veroordelen voor een (voltooide) poging tot dwang, zoals onder feit 3 subsidiair ten laste gelegd.
Veroordeling: feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair
De feiten zijn door de verdachte begaan. De verdachte heeft het onder feit 1, feit 2 en feit 3, subsidiair ten laste gelegde bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 februari 2024;
  • de verklaring van aangeefster [slachtoffer] van 12 december 2021
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1in de periode van 10 oktober 2021 tot en met 10 december 2021 te
Maarn en Gouda
meermalenontucht heeft gepleegd met [slachtoffer]
[slachtoffer] , geboren op [2005] , die zich beschikbaar stelde tot het
verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en
die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had
bereikt, te weten
door(telkens):
- het brengen en houden van zijn (verdachtes) penis in de vagina van die
[slachtoffer] en
- het brengen en houden van zijn (verdachtes) penis in de mond van die
[slachtoffer] ;
feit 2in de periode van 10 oktober 2021 tot en met 12 december 2021 te
Maarn,twee filmpjes en een gegevensdrager, bevattende
filmpjes, te weten
een telefoon van het merk Samsung,
type Galaxy A20- van seksuele gedragingen, waarbij iemand die
kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken heeft
vervaardigd en in bezit gehad, welke seksuele gedragingen - zakelijk
weergegeven - bestonden uit:
het met de penis oraal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de
leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt;
feit 3, subsidiairop 10 december 2021 te Maarsbergen, een ander, te weten [slachtoffer] , door bedreiging met enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander te weten [slachtoffer] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen te weten met hem, verdachte, afspreken (om seks te hebben), door te dreigen filmpjes waarop te zien is dat die [slachtoffer] seks had met verdachte, openbaar te maken en (daartoe) haar berichten te sturen met teksten: “Ik heb een filmpje van onze seksafspraak en als je niet komt opdagen, expose ik je en stuur ik het filmpje naar je klasgenoten/vriendinnen", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd;
feit 2:een afbeelding en gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben;
feit 3, subsidiair:poging tot een ander door bedreiging met een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het jeugdstrafrecht niet dient te worden toegepast, aangezien het advies van de reclassering voor de tenuitvoerlegging van de straf gericht is op het volwassenstrafrecht.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 177 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en daarnaast de verplichting om mee te werken aan diagnostiek;
- een taakstraf van 240 uren.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Daarnaast voert de raadsman aan dat een lagere taakstraf dient te worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat voorkomen moet worden dat verdachte wordt overvraagd. De raadsman heeft geen moeite met de gevorderde gevangenisstraf en verzet zich niet tegen dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.3.1.
De ernst van de feiten
De verdachte, toen 21 jaar oud, heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van seks tegen betaling met de zestienjarige [slachtoffer] . Verdachte heeft twee keer met [slachtoffer] afgesproken om seks te hebben. Daarbij is sprake geweest van seksuele handelingen, bestaande uit het brengen van zijn penis in de vagina en mond van [slachtoffer] . Tijdens de tweede afspraak heeft verdachte filmpjes gemaakt van de seksuele handelingen. Aangeefster heeft weliswaar gezegd dat zij door het filmen werd overvallen, maar de rechtbank gaat ervan uit dat aangeefster en verdachte daarover van tevoren afspraken hebben gemaakt. Dat baseert de rechtbank op de omstandigheid dat aangeefster op de beelden een bivakmuts draagt. Dat sluit aan bij de verklaring van verdachte dat die bivakmuts was bedoeld om haar onherkenbaar te kunnen filmen, terwijl aangeefster niet heeft verklaard over (het dragen van) de bivakmuts.
Het hebben van seks met een minderjarige tegen betaling (ook wel jeugdprostitutie genoemd) is strafbaar gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht. Hierin staat de bescherming van minderjarigen centraal. Zij moeten kunnen opgroeien in een omgeving waar zij zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. De omstandigheid dat [slachtoffer] heeft ingestemd met de seks tegen betaling en het filmen van de seks, neemt dus ook niet weg dat verdachte hiermee een strafbaar feit heeft gepleegd. De rechtbank zal bij het bepalen van de hoogte van de straf wel rekening houden met de omstandigheid dat bij (de totstandkoming van) deze twee afspraken niet is gebleken van een vorm van dwang of een (feitelijke) machtsverhouding.
Dat is anders met betrekking tot het derde feit: de poging tot dwang. Toen [slachtoffer] niet voor de derde keer wilde afspreken, heeft verdachte gedreigd met het bekendmaken van de seksfilmpjes die hij van [slachtoffer] en hemzelf had gemaakt. Deze gedraging vindt de rechtbank in het bijzonder kwalijk, omdat hij hiermee heeft geprobeerd [slachtoffer] te dwingen om af te spreken voor seks, terwijl ze tegen verdachte zei dat ze dit niet wilde. De verdachte heeft met zijn handelen laten zien geen rekening te houden met de mogelijke nadelige gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . Zo zegt zij in haar slachtofferverklaring dat ze het liefst probeert te vergeten dat dit is gebeurd, maar dat het niet lukt. Ze voelde zich vies en niks waard. Het jonge 16-jarige naïeve meisje is weg. De verdachte heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen belang en de bevrediging van zijn eigen behoefte en de rechtbank neemt de verdachte dit kwalijk.
8.3.2.
De persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
  • een uittreksel justitiële documentatie (
  • een reclasseringsadvies van 19 januari 2024, opgesteld door mevrouw M. Strik, reclasseringswerker bij Fivoor.
Uit bovenstaand reclasseringsadvies blijkt dat bij verdachte psychosociale problematiek en het ontbreken aan een sociaal netwerk van invloed zijn geweest op de aan hem ten laste gelegde feiten. Hij heeft impulsief gereageerd en is vanuit het gemis aan sociale verbondenheid seksueel contact aangegaan met het slachtoffer. De reclassering vermoedt dat de verdachte minder goed in staat is om sociale relaties in te schatten. Om vast te kunnen stellen wat hieraan ten grondslag ligt, is diagnostisch onderzoek naar het sociale en emotionele functioneren nodig. Naar aanleiding hiervan kan een passend hulpverleningsaanbod worden opgesteld. Daarnaast adviseert de reclassering aan de rechtbank om als bijzondere voorwaarden bij een op te leggen straf een meldplicht en ambulante behandeling van de verdachte op te leggen, gericht op het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van het ten laste gelegde was verdachte 21/22 jaar oud, zodat in beginsel het commune (volwassenen) strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter echter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
In het reclasseringsrapport wordt geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen, omdat verdachte eerder volgens het volwassenstrafrecht is berecht. Wel is in het rapport opgemerkt dat er indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Op de zitting heeft mevrouw Strik een nadere toelichting gegeven op het rapport. De verdachte kan niet goed de gevolgen van zijn handelen overzien, er zijn vermoedens van een verstandelijke beperking en hij kan impulsief reageren. De reclassering ziet geen contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Mevrouw Strik heeft bij de zitting haar advies in zoverre bijgesteld dat als de eerdere berechting volgens het volwassenstrafrecht hiervoor geen belemmering vormt, zij in deze zaak alsnog toepassing van het jeugdstrafrecht adviseert.
8.3.3.
Overschrijding redelijke termijn
Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank dat verdachte op 12 december 2021 voor het eerst in verband met de aan hem ten laste gelegde feiten door de politie is gehoord en dat de rechtbank op 16 februari 2024 uitspraak zal doen. Dit betekent dat de redelijke termijn met twee maanden is overschreden. De rechtbank zal, gelet op de geringe overschrijding en het gegeven dat de verdachte eerst niet wilde meewerken aan een reclasseringsrapportage, geen consequenties verbinden aan de overschrijding van de redelijke termijn.
8.3.4.
Conclusie
De rechtbank zal – anders dan door de officier van justitie is gevorderd – het jeugdstrafrecht toepassen. Uit het reclasseringsadvies en de door hen beschreven indicaties volgt dat sprake is van een jongmeerderjarige waarvan wordt vermoed dat hij functioneert op verstandelijk beperkt niveau. Daarnaast komt uit het reclasseringsrapport een beeld naar voren van een verdachte die, door een lange gesloten uithuisplaatsing, pas op een later moment in zijn leven is begonnen aan zijn geestelijke ontwikkeling. Verdachte woont bovendien op dit moment nog thuis en is afhankelijk van een gestructureerde dagelijkse levensinrichting. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting maakte de verdachte in contact ook een jongere indruk dan kan worden verdacht op basis van zijn leeftijd. Uit de bewezenverklaarde feiten blijkt daarnaast dat verdachte meermaals heeft gehandeld zonder de risico’s en consequenties goed te overzien. Verdachte is vrij gemakzuchtig ervan uitgegaan dat hij niets fout deed omdat sprake was van wederzijdse toestemming. Dit betekent dat de verdachte – hoewel volgens de wet volwassen – volgens het jeugdstrafrecht wordt berecht. De rechtbank wijkt om deze reden in de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet op de ernst van de delicten en de omstandigheden zoals die bekend zijn, dient een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt te volgen. De rechtbank acht het, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, niet wenselijk dat de verdachte wordt gedetineerd. De rechtbank zal daarom dat deel van de jeugddetentie onvoorwaardelijk opleggen, dat de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uur passend is te vervangen door 40 dagen jeugddetentie indien niet (naar behoren) verricht. Daarnaast legt de rechtbank 33 dagen jeugddetentie op met aftrek van het voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Als bijzondere voorwaarden wordt opgelegd een meldplicht, meewerken aan ambulante behandeling inclusief het vaststellen van diagnostiek. De rechtbank zal in lijn met het advies van de reclassering de volwassenreclassering GGZ Fivoor aanwijzen als toezichthouder en begeleider van verdachte. De rechtbank legt ook een contactverbod met [slachtoffer] op, zoals door de benadeelde partij is verzocht.
De rechtbank zal – anders dan door de officier van justitie is gevorderd – de voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren. Het is de rechtbank niet gebleken dat ernstig rekening moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De bewezenverklaarde feiten hebben meer dan 2 jaar geleden plaatsgevonden en daarna hebben zich geen incidenten voorgedaan. De verwijzing van aangeefster naar een vermeend door verdachte geplaatste opmerking onder een Instagram-post maakt dat niet anders. Verdachte heeft met klem betwist dat hij dat bericht heeft geplaatst en het is verder ook niet gebleken dat verdachte dat bericht heeft geplaatst.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 tot en met feit 3 ten laste gelegde. In de onderbouwing van de vordering heeft de benadeelde partij voor de feiten 1 en 2 aanknoping gezocht bij het gemiddelde tussen categorie 2 (€ 2.500,-) en categorie 3 (€ 5.000,-) van de letstellijst van het Schadefonds geweldsmisdrijven. Voor feit 3 is de benadeelde partij uitgegaan van het gemiddelde tussen categorie 1 (€ 1.000,-) en categorie 2 (€ 2.500,-). Deze bedragen zijn bij elkaar opgeteld tot in totaal € 5.000,-.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank om het gevorderde bedrag te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het onder feit 1, feit 2 en feit 3 subsidiair bewezenverklaarde immateriële schade is toegebracht.
Blijkens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat indien (onder sub a) de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen, dan wel indien (onder sub b) de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van dit laatste is in ieder geval sprake indien de benadeelde (aantoonbaar) geestelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezenverklaarde feiten en dat op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b recht bestaat op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding. Voor de rechtbank staat vast dat [slachtoffer] door het gedrag van verdachte in haar persoon is aangetast. Een schadevergoeding is dan ook op zijn plaats. De rechtbank maakt uit de onderbouwing van de vordering op dat [slachtoffer] vooral veel last heeft gehad van het dreigen met het openbaar maken van de filmpjes die verdachte van haar heeft gemaakt. Daar ligt wat de rechtbank betreft het zwaartepunt in deze zaak, ook voor wat betreft het beoordelen van de schade die is ontstaan. Verdachte heeft hiermee grote psychische druk op de minderjarige [slachtoffer] uitgeoefend. De rechtbank is van oordeel dat de letstelcategorieën 1 en 2 zoals geformuleerd door het Schadefonds Geweldsmisdrijven aansluiten bij deze gedragingen en de gevolgen voor [slachtoffer] . De rechtbank is al met al gelet op de aard en de ernst van het feit en de gevolgen hiervan, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, van oordeel dat een toewijzing van € 1.500,- (zegge vijftienhonderd euro) aan immateriële schade billijk is. Dit bedrag komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot de da van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien de betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14c, 36f, 45, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 240b, 248b, 284 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder
feit 3, primairten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder
feit 1, feit 2 en feit 3, subsidiairten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart hetgeen meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
33 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie
in minderingzal worden gebracht;
- bepaalt dat van de 33 dagen jeugddetentie een gedeelte van
30 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
twee (2)jaren vast;
van rechtswege gelden de voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
en stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Antwerpseweg 3, 2803 PB Gouda (088 028 2270). De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waaronder het meewerken aan diagnostisch onderzoek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren op [2005] ), waarbij de politie toeziet op de handhaving van dit contactverbod;
- geeft de opdracht aan voornoemde reclassering als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht tot het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.D. Groen, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. H.J. van Woudenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Visser, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 februari 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1hij in of omstreeks de periode van 10 oktober 2021 tot en met 10 december 2021 te
Maarn en/of Gouda, althans in Nederland,
meermalenontucht heeft gepleegd met [slachtoffer]
[slachtoffer] , geboren op [2005] , die zich beschikbaar stelde tot het
verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en
die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had
bereikt, te weten
door(telkens):
- het brengen en/of houden van zijn (verdachtes) penis in de vagina van die
[slachtoffer] en/of
- het brengen en/of houden van zijn (verdachtes) penis in de mond van die
[slachtoffer] ;
(art 248b Wetboek van Strafrecht)
feit 2hij in of omstreeks de periode van 10 oktober 2021 tot en met 12 december 2021 te
Maarn,althans in Nederland, twee filmpjes en/of een gegevensdrager, bevattende
filmpjes, te weten
een telefoon van het merk Samsung,
type Galaxy A20- van seksuele gedragingen, waarbij iemand die
kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken heeft
vervaardigd en/of in bezit gehad, welke seksuele gedragingen - zakelijk
weergegeven - bestonden uit:
het met de penis oraal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de
leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt;
(art 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 3primair
hij op of omstreeks 10 december 2021 te Maarsbergen, althans in Nederland, een
ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door
bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of
derden, te weten [slachtoffer] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet
te doen en/of te dulden, te weten met hem, verdachte, afspreken (om seks te
hebben), door te dreigen (een) filmpje(s) en/of (een) foto(‘s), waarop te zien is dat
die [slachtoffer] seks had met verdachte, openbaar te maken en/of (daartoe) haar
berichten te sturen met teksten: “Ik heb een filmpje van onze seksafspraak en als je
niet komt opdagen, expose ik je en stuur ik het filmpje naar je
klasgenoten/vriendinnen", althans teksten van gelijke aard of strekking;
(art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2021 te Maarsbergen, althans in Nederland, een
ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door
bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of
derden, te weten [slachtoffer] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet
te doen en/of te dulden, te weten met hem, verdachte, afspreken (om seks te
hebben), door te dreigen (een) filmpje(s) en/of (een) foto(‘s), waarop te zien is dat
die [slachtoffer] seks had met verdachte, openbaar te maken en/of (daartoe) haar
berichten te sturen met teksten: “Ik heb een filmpje van onze seksafspraak en als je
niet komt opdagen, expose ik je en stuur ik het filmpje naar je
klasgenoten/vriendinnen", althans teksten van gelijke aard of strekking, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 12 december 2021, pagina 50 tot en met 52 van het doorgenummerde procesdossier met nummer 2021389154.