ECLI:NL:RBMNE:2024:81

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
16/243839-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot hennepteelt en -verkoop

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij hennepteelt en -verkoop. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 167.824,54. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengsten van hennep die de veroordeelde heeft verkocht in Duitsland, evenals de opbrengsten uit een hennepkwekerij. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn, wat heeft geleid tot een korting van € 5.000,- op de betalingsverplichting. Uiteindelijk is de betalingsverplichting vastgesteld op € 162.824,54. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen, waarbij de grondslag voor de ontnemingsvordering is gebaseerd op de veroordeling van de veroordeelde voor meerdere strafbare feiten onder de Opiumwet. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de hennepteelt en de verkoop in Duitsland uitvoerig beoordeeld, evenals de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/243839-20; 16/024099-22 (gev. ttz) (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 7 en 8 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. B.C. Niks en van hetgeen veroordeelde en mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie van 2 november 2023 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 301.063,10.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 december 2023 gepersisteerd bij het voornoemde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel, maar gevorderd bij de betalingsverplichting een korting van € 5.000,- toe te passen, waarmee de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel € 296.063,10 bedraagt.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de vordering integraal af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak in de hoofdzaak en vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering voor het door de officier van justitie gevorderde bedrag.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het te ontnemen bedrag dient te worden gematigd. Er kan maximaal worden vastgesteld dat veroordeelde 22 keer naar Dortmund is afgereisd. Niet is gebleken dat na elke rit geld is gestort of dat hij dat ergens heeft bewaard. De gestorte bedragen zijn veel lager dan de bedragen die volgens de politie bij elke rit naar Dortmund verdiend zouden zijn. Daarnaast is niet aannemelijk dat de verkochte hennep exclusief afkomstig is uit eigen kwekerijen, waardoor de kosten veel hoger dienen te zijn. Ook zou je er dan vanuit moeten gaan dat de opbrengsten van hennep uit eigen kwekerijen met de medeverdachten worden gedeeld. Verder worden de brandstofkosten te laag ingeschat De raadsman heeft de rechtbank verzocht het voordeel hoogstens vast te stellen op een bedrag gelijk aan de waarde van het beslag, eventueel verhoogd met de € 44.870,- die op bankrekeningen is gestort.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 12 januari 2024 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4, feit 5: telkens: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
in de periode van 25 januari 2020 tot en met 19 januari 2021.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
Ten aanzien van die strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de in de hoofdzaak genoemde bewijsmiddelen volgt dat veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] regelmatig heen-en-weer reden naar Duitsland om daar hennep te verkopen en de opbrengst daarvan mee terugnamen naar Nederland. Uit de historische verkeersgegevens in combinatie met de bakengegevens blijkt dat de veroordeelden vaker dan alleen op de in de hoofdzaak bewezenverklaarde data samen naar Duitsland zijn gereden. Deze ritten duurden allemaal min of meer even lang en het samen rijden past bij de modus operandi die de veroordeelden gebruikten om de hennep en geldbedragen apart te vervoeren om daarmee het risico op inbeslagname bij een controle te verkleinen. Gelet hierop acht de rechtbank het aannemelijk dat de veroordeelden vaker naar Duitsland zijn gereden om hennep te verkopen en daarmee voordeel hebben genoten afkomstig van andere strafbare feiten.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
3.3.1.
Aantal transacties in Duitsland
Uit de historische verkeersgegevens in combinatie met de bakengegevens blijkt dat veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] in ieder geval 19 keer een reisbeweging naar Duitsland en weer terug hebben gemaakt. [2] De rechtbank acht het aannemelijk dat op al die momenten hennep werd verkocht in Duitsland en geld mee werd teruggenomen naar Nederland.
3.3.2
Bruto opbrengst per transactie
Uit een OVC-gesprek van 4 februari 2020 blijkt dat de veroordeelden ongeveer € 10.000,- respectievelijk € 15.000,- mee terugnamen uit Duitsland. [3] Uit het dossier of hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat er bij één of meer transacties sprake is van een lagere opbrengst dan € 10.000,- per persoon. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat elke transactie in Duitsland minimaal een opbrengst van
€ 10.000,- per persoon heeft opgeleverd.
3.3.3.
Kosten productie hennep
De rechtbank gaat uit van een verkoopprijs van € 4.070,- per kilogram hennep. [4]
€ 10.000,- / € 4.070,- = 2,457 kilogram hennep (afgerond). De rechtbank gaat ervan uit dat veroordeelde bij elke transactie tenminste 2,457 kilogram hennep heeft verkocht.
Ten aanzien van de kosten volgt de rechtbank de berekening van het rapport
“Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht
van het Functioneel Parket”. [5] Ook acht de rechtbank het aannemelijk dat de verkochte hennep afkomstig is uit eigen kwekerijen, mede gelet op de betrokkenheid van veroordeelde bij meerdere hennepkwekerijen. Veroordeelde heeft geen verklaring gegeven of op andere wijze aannemelijk gemaakt dat hiervan zou moeten worden afgeweken.
Voor een gewicht van 2,457 kilogram hennep zijn 87,13 planten nodig (uitgaande van een opbrengst van 28,2 gram hennep per plant). De totale kosten per plant bedragen € 18,82.
Dat brengt het volgende bedrag mee aan kosten voor de productie van 2,457 gram hennep:
87,13 planten x € 18,82 = € 1.639,79 (afgerond).
3.3.4.
Kosten vervoer per rit
Ten aanzien van de kosten van het vervoer van de hennep naar Duitsland volgt de rechtbank eveneens de berekening van het ontnemingsrapport. Ook hiervoor geldt dat veroordeelde geen verklaring heeft gegeven of op andere wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hiervan zou moeten worden afgeweken.
De kostprijs per rit/reisbeweging naar Duitsland en weer terug bedraagt voor veroordeelde
€ 32,80.
3.3.5.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij aan [adres 2] te [plaats]
Ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij aan [adres 2] te [plaats] gaat de rechtbank eveneens uit van de berekeningen zoals weergegeven in het
“Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 3 Wetboek van Strafrecht” [6] Ook hiervoor geldt dat veroordeelde geen verklaring heeft gegeven of op andere wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hiervan zou moeten worden afgeweken.
Er zijn twee kweekruimtes aangetroffen. In de eerste kweekruimte stonden 66 hennepplanten en in de tweede kweekruimte 184 hennepplanten. De rechtbank gaat uit van één eerdere oogst per kweekruimte.
Kweekruimte 1
Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor kweekruimte 1 is op de volgende manier berekend:
Hoeveelheid geoogste hennep in kweekruimte 1
66 planten x 30,5 gram hennep per plant = 2,013 kilogram hennep per oogst.
Opbrengst hennep in kweekruimte 1
2,013 kilogram hennep x € 4.070,- per kilogram hennep = € 8.192,91.
Kosten kweekruimte 1
De in mindering te brengen kosten, per oogst, voor de in dit onderzoek betrokken hennepkwekerij, zijn op basis van het rapport van Functioneel Parket Afpakken (FPA) als volgt:
Afschrijvingskosten: € 150,-
Hennepstekken: € 251,46 (€ 3,81 per stek/plant)
Variabele kosten: € 256,08 (€ 3,88 per stek/plant)
Totale kosten: € 657,54.
Kweekruimte 2
Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor kweekruimte 2 is op de volgende manier berekend:
Hoeveelheid geoogste hennep in kweekruimte 2
184 planten x 30,5 gram hennep plant = 5,612 kilogram hennep per oogst.
Opbrengst hennep in kweekruimte 2
5,612 kilogram hennep x € 4.070,- per kilogram hennep = € 22.840,84.
Kosten kweekruimte 2
De in mindering te brengen kosten, per oogst, voor de in dit onderzoek betrokken hennepkwekerij, zijn op basis van het rapport van Functioneel Parket Afpakken (FPA) als volgt:
Afschrijvingskosten: € 150,-
Hennepstekken: € 701,04 (€ 3,81 per stek/plant)
Variabele kosten: € 713,92 (€ 3,88 per stek/plant)
Totale kosten: € 1.564,96.
3.3.6.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
Uitvoer hennep naar Duitsland
Opbrengst: € 10.000,-
Kosten hennep: - € 1.639,79
Kosten brandstof: - € 32,80
Wederrechtelijk verkregen voordeel per rit naar Duitsland:
€ 8.327,41
€ 8.327,41 x 19 ritten =
€ 158.220,79
Hennepkwekerij [adres 2] te [plaats]
Opbrengst kweekruimte 1 € 8.192,91
Kosten kweekruimte 1 - € 657,54
Opbrengst kweekruimte 2 € 22.840,84
Kosten kweekruimte 2 - € 1.564,96
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 28.811,25
De rechtbank acht het aannemelijk dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de hennepkwekerij verdeeld is tussen veroordeelde en minimaal twee medeverdachten en gaat daarom uit van een gelijke verdeling, wat meebrengt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde (€ 28.811,25 / 3 personen)
€ 9.603,75bedraagt.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
Uitvoer hennep naar Duitsland: € 158.220,79
Hennepkwekerij [adres 2] te [plaats] : € 9.603,75
Totale wederrechtelijk verkregen voordeel: € 167.824,54
3.3
Betalingsverplichting
Redelijke termijn
De redelijke termijn bij een ontnemingsvordering vangt in deze zaak aan op het moment dat er conservatoir beslag wordt gelegd. De machtiging conservatoir beslag werd verleend op 6 april 2021. Net als in strafzaken heeft in ontnemingszaken als uitgangspunt te gelden dat binnen 24 maanden na aanvang van de redelijke termijn vonnis gewezen moet zijn. Dat betekent dat de redelijke termijn – bij het wijzen van dit vonnis op 12 januari 2024 – met 9 maanden is overschreden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van het aan de Staat te betalen ontnemingsbedrag dat zou zijn vastgesteld indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank zal daarom de betalingsverplichting matigen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) bedraagt de matiging in beginsel niet meer dan € 5.000,-. De rechtbank acht dit ook passend en houdt bij de vast te stellen betalingsverplichting in zoverre rekening met deze overschrijding dat zij een korting van € 5.000,- zal toepassen.
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op
Totale wederrechtelijk verkregen voordeel: € 167.824,54
Redelijke termijn overschrijding: - € 5.000,-
Betalingsverplichting: € 162.824,54,-.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 167.824,54;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 162.824,54aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 3 jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mrs. J.F. Haeck en O. Böhmer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 januari 2024.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [veroordeelde] ”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer MDRBB19001 (pagina 1 tot en met 312).
2.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 24 en 25.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 82.
4.Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht (BOOM-rapport), pagina 61.
5.Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht (BOOM-rapport), pagina 46.
6.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 3 Wetboek van Strafrecht, pagina 157.