In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 28 december 2022 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft op 16 februari 2024 uitspraak gedaan. Eiser heeft op 28 juni 2023 een verweerschrift ontvangen van de Belastingdienst, maar geen van de partijen heeft verzocht om een zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en zich gebogen over de vraag of het beroep ontvankelijk is. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling door eiser prematuur was, maar dat dit in dit geval geen reden is om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank wijst erop dat de beslistermijn inmiddels met meer dan acht maanden is overschreden.
De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de Belastingdienst op om alsnog binnen zes weken na de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiser heeft ook verzocht om een integrale proceskostenvergoeding, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. De rechtbank veroordeelt de Belastingdienst in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 218,75 en draagt hen op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.