ECLI:NL:RBMNE:2024:807

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
23/2352 UTR
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 28 december 2022 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft op 16 februari 2024 uitspraak gedaan. Eiser heeft op 28 juni 2023 een verweerschrift ontvangen van de Belastingdienst, maar geen van de partijen heeft verzocht om een zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en zich gebogen over de vraag of het beroep ontvankelijk is. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling door eiser prematuur was, maar dat dit in dit geval geen reden is om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank wijst erop dat de beslistermijn inmiddels met meer dan acht maanden is overschreden.

De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de Belastingdienst op om alsnog binnen zes weken na de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiser heeft ook verzocht om een integrale proceskostenvergoeding, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. De rechtbank veroordeelt de Belastingdienst in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 218,75 en draagt hen op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Turkije), eiser,

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 28 december 2022 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 28 juni 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is gedaan. De beslistermijn eindigde op 11 mei 2023 en de ingebrekestelling is door verweerder ontvangen op 5 mei 2023, dus voor het einde van de beslistermijn.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld voor het einde van de beslistermijn. De rechtbank ziet hierin in dit geval echter geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Het gaat in deze zaak over herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft inmiddels 56.000 van dergelijke aanmeldingen ontvangen. Algemeen bekend is dat dit tot vertraging in de afhandeling van zaken leidt en tot overschrijding van beslistermijnen. Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank het niet juist om eiser in dit stadium, waarin de beslistermijn inmiddels met ruim acht maanden is overschreden, tegen te werpen dat hij de ingebrekestelling “te vroeg” heeft gedaan.
4. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 28 december 2022. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Tevens maakt verweerder gebruik van de wettelijke verdagingsmogelijkheid van zes weken. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van achttien weken. [4]
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 6 juni 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
6. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [5] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [6]
8. Op 23 augustus 2023 [7] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit op bezwaar moet nemen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een besluit op bezwaar bekend te maken. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een besluit op bezwaar bekend te maken.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
10. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Bestuurlijke dwangsom
12. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [8]
13. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet formeel in een besluit vastgesteld.
De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is.
Proceskosten en griffierecht
14. Eiser heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding ter hoogte van
€ 6.987,75. Volgens hem is sprake van bijzondere omstandigheden wat blijkt uit de inhoud van het beroepschrift.
15. Uitgangspunt van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bij vergoeding van door derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is dat een forfaitaire vergoeding wordt toegekend. Alleen in bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. [9] De toelichting bij het Bpb vermeldt dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding – zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten – kan verhogen of verlagen. Om te kunnen spreken van bijzondere omstandigheden zal een betrokkene, als gevolg van de werkwijze van een bestuursorgaan, uitzonderlijk hoge kosten hebben moeten maken. Eiser verzoekt om de vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten en verwijst daarbij zonder nadere uitleg naar de gronden van het beroep. Dit is onvoldoende om in dit geval bijzondere omstandigheden aan te nemen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding.
16. Bij uitspraak van 4 september 2023 [10] heeft de rechtbank overwogen dat zij vanaf die datum als uitgangspunt zal hanteren dat de behandeling van zaken over niet tijdig beslissen zoals deze, tot de categorie ‘zeer licht’ (wegingsfactor 0,25) behoort. Volstaan wordt dan ook met 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-, bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van C.A.A.W. van der Heijden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
16 februari 2024.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikelen 7:10 en 7:13 van de Awb.
5.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
9.Artikel 2, derde lid, van het Bpb.