In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij hennepproductie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 157.748,07. Dit bedrag is gebaseerd op de opbrengsten van hennepverkopen in Duitsland, waarbij de rechtbank aannam dat de veroordeelde en een medeveroordeelde regelmatig naar Duitsland reisden om hennep te verkopen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een hoger bedrag had gevorderd, gedeeltelijk afgewezen en een betalingsverplichting van € 152.748,07 opgelegd aan de veroordeelde. Dit bedrag is gematigd vanwege een schending van de redelijke termijn, die in deze zaak met 9 maanden was overschreden. De rechtbank heeft de redelijke termijn vastgesteld vanaf het moment van conservatoir beslag op 6 april 2021. De beslissing is genomen na een inhoudelijke behandeling van de vordering op de terechtzittingen van 7 en 8 december 2023, waarbij de rechtbank de standpunten van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de bewijsvoering en de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt in verband met de hennepproductie.