ECLI:NL:RBMNE:2024:79

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/6548
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 met betrekking tot maatschappelijke opvang

Op 11 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die de toegang tot maatschappelijke opvang was ontzegd door het college van burgemeester en wethouders van Almere. Het besluit van 5 december 2023, dat de toegang van verzoekster en haar minderjarige zoon tot de opvang per 15 januari 2024 beëindigde, werd door verzoekster bestreden. Tijdens de zitting op 11 januari 2024, waarbij ook een tolk en verschillende betrokkenen aanwezig waren, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien verzoekster en haar zoon de toegewezen opvang moesten verlaten. Daarnaast werd vastgesteld dat het bezwaar van verzoekster tegen het besluit een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter merkte op dat het besluit onduidelijk was en zorgvuldigheidsgebreken vertoonde, zoals het ontbreken van relevante informatie en het niet hebben van hoor- en wederhoor.

Gelet op deze omstandigheden besloot de voorzieningenrechter het verzoek toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht moest vergoeden en dat verzoekster recht had op een vergoeding van haar proceskosten, die in totaal € 1.750,- bedroegen. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en partijen werden erop gewezen dat er geen hoger beroep of verzet openstond tegen deze mondelinge uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6548

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van11 januari 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en

Het college van burgemeester en wethouders van Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. P.I. Algoe).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster.
1.1.
In het besluit van 5 december 2023 heeft verweerder de toegang van verzoekster en haar minderjarige zoon tot de maatschappelijke opvang in [woonplaats] op grond van de Wmo 2015 [1] beëindigd per 15 januari 2024.
1.2.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft de voorzieningenrechter gevraagd om de voorlopige voorziening te treffen. Zij wil dat het besluit wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op het daartegen gerichte bezwaar.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster,
H. Aziz als tolk en de gemachtigde van verweerder. Ook de zoon en neef van verzoekster, een medewerkster van het Leger des Heils en een medewerker van het interventieteam hebben aan de zitting deelgenomen.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dit oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter overweegt het volgende
3. Het spoedeisend belang is gegeven. Het besluit strekt er immers toe dat verzoekster en haar zoontje van twee jaar de hun toegewezen opvang aan de [adres] te [woonplaats] per 15 januari 2024 moeten verlaten.
4. Voorts heeft het bezwaar van verzoekster tegen het besluit een redelijke kans van slagen.
4.1.
Zo is onduidelijk of de grondslag van het besluit houdbaar is. Uit het besluit blijkt namelijk dat maatschappelijke opvang op grond van de Wmo wordt beëindigd. De toelichting van de gemachtigde van verweerder ter zitting wijst evenwel uit dat de bewuste opvang aan verzoekster is toegewezen uit een vorm van coulance en niet op grond van de Wmo. Dit is niet congruent. Verweerder dient nader te onderbouwen hoe een besluit dat gebaseerd was op coulance kort nadien ingetrokken kan worden op grond van de Wmo.
4.2.
Ook bevat het besluit zorgvuldigheidsgebreken. Zo valt uit de dossierstukken niet op te maken wat er na 26 oktober 2023 feitelijk geconstateerd is met betrekking tot het verblijf van verzoekster in de toegewezen opvang en haar hulpvraag. In de brief van
28 november 2023 van het Leger des Heils staat wel dat er gesprekken hebben plaatsgevonden met verzoekster, maar hiervan zijn geen verslagen ingediend. Dit is van belang, omdat verzoekster de inhoud van de brief van 28 november 2023 op onderdelen heeft betwist en zij ter zitting ook een bewijsaanbod heeft gedaan. Daarnaast is niet gebleken dat verzoekster voorafgaand aan het besluit, dat voor haar belastend is, heeft kunnen reageren op de bevindingen van het Leger des Heils. Er is dus niet gebleken dat er hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. Verder heeft verweerder het standpunt ingenomen dat verzoekster geen hulpvraag heeft in het kader van de Wmo. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de hulpvraag van verzoekster is onderzocht aan de hand van een ingevuld GGD-formulier. Ook hiervan geeft het dossier geen blijk en heeft te gelden dat verzoekster heeft betwist dat haar hulpvraag enkel is gelegen in een huisvestingsprobleem. Het is voor de voorzieningenrechter daarom niet inzichtelijk of en hoe verweerder het Wmo-stappenplan heeft doorlopen. [2] Tot slot blijkt uit het besluit en de toelichting van verweerder ter zitting dat verweerder is afgegaan op informatie van het Leger des Heils. Het besluit geeft evenwel geen inzicht in de wijze waarop verweerder deze informatie heeft beoordeeld en gewogen. Evenmin is duidelijk of verweerder zich ervan heeft vergewist dat het onderzoek door het Leger des Heils op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
5. Gelet op de omstandigheid dat er spoedeisend belang bestaat en het bezwaar tegen het besluit een redelijke kans van slagen heeft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster bij het behouden van opvang zwaarder weegt dan het belang van verweerder om een crisisopvangplaats vrij te maken.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit van 5 december 2023 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster een vergoeding krijgt van haar proceskosten.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.
8. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en schorst het besluit van 5 december 2023 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar dat tegen dat besluit is ingediend;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan verzoekster van € 1.750,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2024 door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De griffier is verhinderd om
voorzieningenrechter
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.