In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats]. De heffingsambtenaar heeft op 25 februari 2022 de WOZ-waarde vastgesteld op € 2.250.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021, welke waarde geldt voor het belastingjaar 2022. Eiser, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar op 31 januari 2023 ongegrond verklaard.
Het beroep is behandeld op een online zitting op 11 januari 2024, waar de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, samen met een taxateur, aanwezig waren. Tijdens de zitting zijn partijen overeengekomen dat de waarde in het economisch verkeer van de woning op de waardepeildatum € 2.050.000,- moet bedragen. De rechtbank sluit zich aan bij dit compromis en zal het beroep gegrond verklaren.
De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak en vermindert de WOZ-waarde van de woning tot € 2.050.000,-. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser ter hoogte van € 1.982,76, inclusief het door eiser betaalde griffierecht van € 50,-. De rechtbank wijst de heffingsambtenaar erop dat op 1 januari 2024 artikel 30a van de Wet WOZ in werking is getreden, wat invloed heeft op de uitbetaling van vergoedingen aan eiser.