ECLI:NL:RBMNE:2024:784
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing door de heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2024 uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning aan de [adres 1] in [plaats]. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 425.000,-, gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2021. Eiser was het niet eens met deze waarde en stelde dat de waarde niet hoger dan € 399.000,- mocht zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de onderlinge verschillen tussen de woning van eiser en de referentiewoningen zijn gecorrigeerd, waardoor de taxatie-opbouw niet controleerbaar was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld.
Eiser heeft ook een taxatierapport ingediend, maar de rechtbank concludeerde dat hij evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak de door hem bepleite waarde van € 399.000,- had. Uiteindelijk heeft de rechtbank de WOZ-waarde in goede justitie vastgesteld op € 420.000,-. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en bepaalde dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig moest worden verminderd. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.