ECLI:NL:RBMNE:2024:7628

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
C/16/584489 / JE RK 24-1868 en C/16/584498 / JE RK 24/1870
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdzorgzaak

Op 17 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een jeugdzorgzaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak werd behandeld in Utrecht, waar de kinderrechter op 20 november 2024 een verzoekschrift ontving van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, hierna te noemen de GI. De zitting vond plaats met gesloten deuren, waarbij de minderjarigen, hun moeder, stiefvader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de kinderen, die eerder was verlengd tot 3 januari 2025, opnieuw verlengd moet worden voor de duur van een jaar. Dit besluit is genomen op basis van de noodzaak om de stabiliteit en zorg voor de kinderen te waarborgen, vooral gezien recente ontwikkelingen in de thuissituatie van de moeder. De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de stiefvader verlengd, omdat dit in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind is. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend.

De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de kinderen opgroeien in een stabiele omgeving zonder loyaliteitsconflicten tussen de ouders. De GI heeft met toewijding gewerkt aan een zorgsysteem dat de ontwikkeling van de kinderen ondersteunt. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 9 januari 2025, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummers: C/16/584489 / JE RK 24-1868 en C/16/584498 / JE RK 24/1870
Datum uitspraak: 17 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming,
hierna te noemen de GI,
wonende in Amsterdam-Zuidoost,
over
[minderjarige 1], geboren op [2012] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ;
[minderjarige 2], geboren op [2015] in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de (stief)vader], hierna te noemen de (stief)vader,
wonende in [woonplaats] , gemeente Stichtse Vecht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft op 20 november 2024 een verzoekschrift met bijlagen, ontvangen.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige 1] ;
- de (stief)vader;
- de moeder;
- [A] namens de GI.

2. De feiten

2.1.
De (stief)vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] . De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.2.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] wonen bij hun (stief)vader.
2.3.
Bij beschikking van 27 juni 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verlengd tot 3 januari 2025. De kinderrechter heeft daarnaast de machtiging verlengd om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij (stief)vader [de (stief)vader] tot 3 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de (stief)vader voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Voor een onderbouwing van het verzoek, verwijst de GI naar het ingediende verzoekschrift.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 1] is het eens met de verzoeken van de GI.
4.2.
De moeder is het niet eens met de verzoeken.
4.3.
De vader heeft aangegeven dat hij het vooruitzicht op afsluiting van de
kinderbeschermingsmaatregel wel prettig vond, maar dat hij ook snapt dat in deze situatie de
Stichting langer aanwezig wil blijven om de zaken goed te regelen voor de kinderen en dit
goed wil overdragen aan Tim Stichtse Vecht.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de GI de verlenging van de maatregelen noodzakelijk acht.
De ondertoezichtstelling
5.2.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.3.
De GI had het besluit genomen om de ondertoezichtstelling van de kinderen en machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] niet langer te verlengen. De Raad voor de kinderbescherming stemde daar mee in. De GI is echter tot heroverweging gekomen. Er hebben zich namelijk onlangs enkele ontwikkelingen voorgedaan die maken de zo zorgvuldig door de GI gerealiseerde opvoedsituatie van de kinderen in gevaar zou kunnen komen. Een van die ontwikkelingen betreft de verandering in de relatie van de moeder met haar huidige partner. De moeder en haar partner hebben namelijk besloten uit elkaar te gaan, waardoor de moeder naar een eigen woning op zoek zal moeten. Tot op heden is die niet gevonden en leven de moeder en haar partner noodgedwongen nog in één huis. Dit levert onduidelijkheid op voor de uitgebreide zorgregeling, die in de woning van de partner van de moeder wordt uitgevoerd. Daar komt bij dat de GI zorgsignalen heeft ontvangen over het psychische welzijn van de moeder, die mogelijk hiermee verband houden. Verder blijken er tussen de moeder en stiefvader de laatste weken meer verschillen van inzicht naar boven te zijn gekomen. Het is niet denkbeeldig dat hierdoor de strijd die in het verleden tussen hen bestond weer manifest wordt en dat het zo moeizaam bereikte fragiele evenwicht in de samenwerking wordt ondermijnd. Daarnaast is van belang dat een overdracht naar het vrijwillige kader het risico inhoudt dat het aantal beschikbaar gestelde uren aan opvoedondersteuning en sociaal-emotionele ondersteuning, die zo noodzakelijk zijn om de situatie voor de kinderen goed genoeg te houden, zal worden teruggebracht. Het is dan immers niet langer de GI die de indicatie voor de zorg afgeeft maar de gemeente, die, anders dan de GI, een eigen financieel belang heeft. Daarbij speelt mede een rol dat voor een voortzetting van de zorg in het vrijwillig kader nodig is dat de ouders een zorgvraag formuleren. Dit is voor de ouders te veel gevraagd. Een vermindering van de zorg is, zeker gezien de recente ontwikkelingen, niet verantwoord. Tot slot is van belang dat er is nog geen geschikte beheerder gevonden voor het PGB-budget dat nu wordt beheerd door de GI. De (stief)vader kan dat niet zelf beheren.
5.4.
De kinderrechter wil dat er voldoende stabiele steun blijft in het gezin bij de (pleeg)vader, waardoor de kinderen op emotioneel gebied niet te kort zullen komen en zich naar vermogen kunnen blijven ontwikkelen. De kinderen moeten kunnen opgroeien zonder loyaliteitsconflict in een situatie waarin de ouders binnen hun beperkte mogelijkheden met elkaar samenwerken. De GI heeft dit met veel toewijding en deskundigheid bewerkstelligd en een zorgsysteem op maat gerealiseerd dat niet verloren mag gaan. De GI wil het komende jaar verder werken aan de voorwaarden om dit voor de langere termijn veilig te stellen.
De uithuisplaatsing
5.5.
De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). [minderjarige 1] zit op haar plek bij de stiefvader. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] met zes maanden verlengen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 2 januari 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de (stief)vader tot 2 januari 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024 door mr. M.A.A.T. Engbers, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. C. A. Lammertink als griffier, en op schrift gesteld op 9 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.