ECLI:NL:RBMNE:2024:7601

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
11112124 UC EXPL 24-3395
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en verbouwing woning op basis van regie-overeenkomst met toewijzing van vorderingen voor nakoming en vervangende schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben eisers, een echtpaar, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een aannemersbedrijf, naar aanleiding van gebreken in de verbouwing van hun woning. De aanneemovereenkomst was op basis van regie, waarbij de daadwerkelijk gemaakte kosten door de eisers zouden worden vergoed. Tijdens de verbouwing zijn er verschillende gebreken geconstateerd door de eisers, die gedaagde meerdere keren hebben aangesproken op het herstel van deze gebreken. Gedaagde heeft echter geweigerd om de gebreken te herstellen, met als argument dat zij niet aansprakelijk was voor werkzaamheden waarvoor niet was betaald. De eisers hebben vervolgens een bouwkundige expertise laten uitvoeren, waaruit bleek dat er verschillende gebreken waren en dat herstel noodzakelijk was. De eisers hebben gedaagde gesommeerd om de gebreken te herstellen en om onterecht in rekening gebrachte kosten terug te betalen. Gedaagde heeft hierop niet gereageerd, wat heeft geleid tot de rechtszaak.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde in verzuim is geraakt door niet te voldoen aan de verzoeken van eisers om de gebreken te herstellen. De rechter heeft de vorderingen van eisers voor een deel toegewezen, waaronder een vervangende schadevergoeding van € 6.522,86 en de expertisekosten van € 2.344,38. De vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betalingen is afgewezen, omdat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat deze betalingen zonder rechtsgrond zijn gedaan. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat eisers het vonnis direct kunnen uitvoeren als gedaagde niet aan de uitspraak voldoet.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11112124 \ UC EXPL 24-3395
Vonnis van 11 december 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. S.W. Haagsma, werkzaam bij ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door D. Lagewaard.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1-23
- de conclusie van antwoord met producties 1-8
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling op 7 november 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern

2.1.
[gedaagde] heeft verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd in de woning van [eisers] . Een aantal werkzaamheden is volgens [eisers] niet goed gegaan. [eisers] willen (onder meer) dat [gedaagde] twee posten herstelt, voor zeven posten een vervangende schadevergoeding betaalt en voor zes posten te veel in rekening gebrachte kosten terugbetaalt. Ook willen zij dat [gedaagde] de kosten van de door hen ingeschakelde deskundigen vergoedt.
2.2.
[eisers] krijgen voor een deel gelijk: [gedaagde] moet
€ 6.522,86 (inclusief btw) vervangende schadevergoeding aan [eisers] betalen. Voor toewijzing van de gestelde onverschuldigde betalingen is onvoldoende gesteld zodat die vordering zal worden afgewezen. Ook de expertisekosten van het tweede onderzoeksbureau komen niet voor toewijzing in aanmerking.
De kantonrechter legt dat hierna uit.

3.De beoordeling

Waar de zaak over gaat
3.1.
In februari/maart 2022 is tussen partijen een aanneemovereenkomst tot stand gekomen, waarna [gedaagde] is begonnen met de verbouwing van de woning van [eisers] aan de [adres] in [woonplaats] . Voordat de aanneemovereenkomst werd gesloten, heeft [gedaagde] per e-mail een kostenindicatie afgegeven [1] . Uit de e-mail blijkt dat de indicatie betrekking heeft op de volgende werkzaamheden: slopen en puin afvoeren, elektra, loodgieterswerk, deuren en kozijnen, plafonds/wanden/voorzetwanden, stucwerk, badkamer plus toilet, vloer/plinten en overige, schilderen. Het freeswerk zou worden gedaan door een derde partij. Verder staat in de e-mail een aantal werkzaamheden waar de indicatie niet op ziet.
3.2.
In 2.1. van de aannemingsovereenkomst [2] staat dat onder andere slopen, elektra, loodgieterswerk, isoleren, stucen, schilderen, aanleg vloerverwarming, vloeren, plinten, aanleg badkamers (2x), metselwerk, trap en toiletten (2x) tot de te verrichten werkzaamheden behoren.
3.3.
De aannemingsovereenkomst wordt uitgevoerd in regie. In de overeenkomst is daarover onder 5 opgenomen dat [eisers] de daadwerkelijk gemaakte uitvoeringskosten (materiaal en arbeid) betalen en dat aan de kostenindicatie geen rechten kunnen worden ontleend. Verder heeft [gedaagde] een ‘open boek’ beleid. Dat betekent dat [eisers] alle ten behoeve van de opdracht doorbelaste facturen mogen inzien.
3.4.
[eisers] hadden een budget van € 120.000,- voor de verbouwing door [gedaagde] . In april 2022 wordt dat budget bijna overschreden. De verbouwing is dan nog niet klaar. Op 14 april 2022 hebben partijen met elkaar overlegd waarna [eisers] het budget hebben verhoogd tot € 140.000,-. Vervolgens heeft de onderaannemer van [gedaagde] - [onderaannemer] genaamd - nog een aantal werkzaamheden uitgevoerd.
3.5.
Op 28 april 2022 zijn [eisers] naar de woning verhuisd.
3.6.
[eisers] hebben in de maanden daarna een aantal gebreken in het werk van [gedaagde] geconstateerd, waar zij [gedaagde] verschillende keren op hebben aangesproken. Verder hebben [eisers] [gedaagde] erop gewezen dat er kosten zijn doorberekend van onnodig of verkeerd uitgevoerd werk. Dat is volgens [eisers] zes keer gebeurd.
3.7.
[gedaagde] is niet tot herstel van de gebreken overgegaan omdat [gedaagde] , zo stelt zij, niet aansprakelijk is voor werkzaamheden waar zij niet voor is betaald. Verder heeft [gedaagde] aangegeven dat zij geen kosten voor onnodig of verkeerd uitgevoerd werk heeft doorberekend.
3.8.
[eisers] hebben op 22 november 2022 een bouwkundige expertise laten uitvoeren door [Bedrijf A] . [gedaagde] was hier bij aanwezig. In het rapport van 3 maart 2023 [3] wordt een aantal gebreken beoordeeld en worden de herstelkosten begroot.
3.9.
Op 21 maart 2023 [4] hebben [eisers] [gedaagde] gesommeerd om zeven gebreken uiterlijk op 1 mei 2023 te herstellen en om onterecht in rekening gebrachte kosten terug te betalen aan [eisers] .
3.10.
[gedaagde] heeft in een e-mailbericht van 10 juni 2023 [5] gereageerd en aangegeven waarom zij niet zal overgaan tot herstel of betaling van de door [eisers] gestelde ten onrechte in rekening gebrachte kosten..
3.11.
In opdracht van [eisers] heeft [Bedrijf B] B.V. (hierna: [Bedrijf B] ) op 1 december 2023 een nadere inspectie gedaan naar 5 gebreken. Bij dit expertise-onderzoek is [gedaagde] niet betrokken.
3.12.
[eisers] vorderen, zakelijk weergegeven:
herstel van de lichtschakelaars in de hal en de vloersensor in beide badkamers, versterkt met een dwangsom;
vervangende schadevergoeding voor de volgende posten (alle inclusief btw):
- € 508,20 ter zake de groepenindeling
- € 1.089,- ter zake de mechanische ventilatie in de badkamers
- € 181,50 ter zake een beschadigd rooster van de radiator
- € 581,- ter zake de vloerverwarming
- € 968,- ter zake het wegnemen van stank in de badkamer
- € 907,50 ter zake de niet goed aansluitende dakpannen rond het nieuwe dakraam
- € 1.682,66 ter zake de werking van de staalconstructie;
3. terugbetaling van te veel betaalde in rekening gebrachte kosten (alle inclusief btw):
- € 2.783,- ter zake de begane grond constructie
- € 4.114,- ter zake het aanpassen van de stelkozijnen
- € 338,80 ter zake de gefreesde rand in de aanbouw
- € 145,20 ter zake foutief geïnstalleerde badkamermeubels
- € 145,20 ter zake foutief geïnstalleerde sifons
- € 1.210,- ter zake de badkamerradiatoren;
4. betaling van € 2.344,38 inclusief btw ter zake de expertisekosten van het [Bedrijf A] en € 2.075,15 van onderzoeksbureau [Bedrijf B] ;
5. betaling van € 965,10 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6. betaling van de kosten van de procedure.
De door [gedaagde] uitgevoerde klussen waarvan [eisers] nakoming/vervangende schadevergoeding vorderen vallen wel onder de overeenkomst
3.13.
Het verweer van [gedaagde] dat zij niet hoeft na te komen en geen vervangende schadevergoeding is verschuldigd omdat zij deze werkzaamheden heeft verricht in de beschikbaar gestelde extra tijd en [eisers] voor die werkzaamheden niet hebben betaald, slaagt niet om de volgende redenen.
3.13.1.
[eisers] hebben in een e-mailbericht van 15 april 2022 [6] een lijstje gegeven van de werkzaamheden die zij nog gedaan willen hebben Zij hebben daarbij benadrukt dat er geen budgetoverschrijding [van het budget van € 140.000,-,
aanv. rb.] mocht plaatsvinden. Het lijstje omvat de onderstaande werkzaamheden, zakelijk weergegeven:
- al het sanitair installeren en het tegelwerk voegen
- herstelwerkzaamheden uitvoeren zodat de vouwwanden kunnen worden geplaatst
- de ketel en radiatoren (aanschaf in overleg) installeren
- de elektra en de stoppenkast aansluiten
- metselwerk herstellen
- lucht afvoerrooster vervangen
- metselwerk aankauwen zodat er geen kieren meer zitten tussen muren en houten sponningen waar de glazen daken komen te liggen
- sparring in het dak boven de toekomstige keten dichten en afwerken
- dakpannen waar nodig recht leggen
- stucwerk afwerken en schuren
- boeiboord op de tweede verdieping aanpassen volgens tekening.
3.13.2.
[gedaagde] heeft op 20 april 2022 gereageerd, kort gezegd, dat de onderaannemer gedurende drie dagen drie man beschikbaar heeft om de lijst van [eisers] , minus het boeiboord en metselwerk, op te lossen [7] . [gedaagde] heeft dat herhaald in haar e-mailbericht van 26 april 2022 [8] . [gedaagde] heeft in haar bericht van 20 april 2022 bovendien toegezegd dat het budget niet overschreden zal worden en ook dat de bij die mail gevoegde factuur de laatste zal zijn. In de factuur (nummer 65) van 20 april 2022 heeft [gedaagde] een (laatste) bedrag van € 23.768,05 bij [eisers] in rekening gebracht. Daarmee sluit de in opdracht van [eisers] door [gedaagde] uitgevoerde verbouwing op een bedrag van € 140.000,-.
3.14.
De hierboven weergegeven gang van zaken onderschrijft de stelling van [eisers] dat de werkzaamheden waarvan zij nu nakoming en vervangende schadevergoeding vorderen onderdeel uitmaken van de overeenkomst. Dat [onderaannemer] na 20 april 2022 geen facturen meer heeft verzonden voor de werkzaamheden is een logisch resultaat van de besprekingen tussen partijen half april en het door [eisers] beschikbaar gestelde extra budget van € 20.000,- en betekent dus niet dat de werkzaamheden ‘gratis’ zijn uitgevoerd.
Uit de e-mails in combinatie met de laatste factuur leidt de kantonechter af dat de werkzaamheden op het lijstje van [eisers] kennelijk zouden worden uitgevoerd voor een vast bedrag van € 23.768,05. De kantonrechter begrijpt dat de regie-component van de aannemingsovereenkomst voor wat betreft deze nadere afspraak door partijen is verlaten.
[eisers] mochten verwachten dat [gedaagde] de overeengekomen werkzaamheden goed zou uitvoeren en [gedaagde] moet vervangende schadevergoeding betalen voor de werkzaamheden waarbij dat niet het geval is geweest
3.15.
[eisers] mochten van [gedaagde] verwachten dat de overeengekomen werkzaamheden zouden worden uitgevoerd ‘naar de eisen van goed en deugdelijk werk’ zoals ook in de overeenkomst is opgenomen.
3.16.
[eisers] hebben [gedaagde] er herhaaldelijk op gewezen dat een aantal werkzaamheden (nog) niet goed was uitgevoerd. Zij hebben [gedaagde] steeds de tijd gegeven om deze gebreken te herstellen; voor het laatst op 21 maart 2023. [gedaagde] heeft aan de sommaties geen gevolg aan gegeven en is dus in verzuim geraakt. De dagvaarding moet ten aanzien van zeven gebreken worden aangemerkt als een omzettingsverklaring als bedoeld in artikel 6:87 BW. Voor wat betreft twee gebreken vorderen [eisers] alsnog nakoming door [gedaagde] , maar de kantonrechter volgt hen daarin niet. Uit de stukken blijkt dat [gedaagde] geen herstelwerkzaamheden wil uitvoeren en ook op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] gezegd dat zij de woning niet meer ingaat. Daarmee is nakoming door [gedaagde] ook op die twee punten niet langer mogelijk en is ten aanzien van die gebreken een vervangende schadevergoeding op zijn plaats. De vordering tot nakoming zal daarom worden afgewezen.
3.17.
De vordering tot vervangende schadevergoeding wordt hierna puntsgewijs besproken, met inachtneming van de hierboven weergegeven uitgangspunten. De kantonrechter gaat daarbij uit van de rapporten van [Bedrijf A] en [Bedrijf B] . Volgens [gedaagde] deugen deze rapporten niet, maar [gedaagde] heeft dit onvoldoende concreet gemaakt en heeft ook geen contra-expertise ingediend. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan dit standpunt van [gedaagde] .
Schakelaars trap/hal: € 302,50 inclusief btw
3.18.
[Bedrijf A] heeft geconstateerd dat de lichtschakelaars niet functioneren zoals het hoort en [gedaagde] heeft dit niet betwist. De post ‘elektra’ staat op de kostenindicatie en in de aanneemoverenkomst. De schakelaars van de trap/hal behoren daarom tot de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden. Het verweer van [gedaagde] dat dit niet haar verantwoordelijkheid is, slaagt dus niet. Dat het niet gelukt is om dit in de ‘extra tijd’ op te lossen, ontheft [gedaagde] niet van haar verplichting om goed en deugdelijk werk te leveren. De herstelkosten worden door [Bedrijf A] geraamd op € 250,- exclusief btw. Dat deze raming niet reëel zou zijn, is niet gesteld door [gedaagde] en is ook niet op een andere manier gebleken. De kantonrechter wijst dit bedrag inclusief btw aan vervangende schadevergoeding toe.
Sensoren vloerverwarming van de badkamers: € 302,50 inclusief btw
3.19.
De werkzaamheden met betrekking ‘badkamer/toilet’ staan op de kostenindicatie van [gedaagde] van 11 december 2021. De sensoren van de vloerverwarming vallen dus onder de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden. Uit de bevindingen van [Bedrijf A] blijkt dat de sensoren niet naar behoren werken. Het verweer van [gedaagde] dat dit onder fabrieksgarantie valt, ontheft haar niet van haar verplichting als aannemer om werkende sensoren te leveren. Hetzelfde geldt voor het verweer van [gedaagde] dat dit gebrek ontdekt zou zijn bij een oplevering, maar dat die oplevering niet heeft plaatsgevonden omdat [eisers] stopten met betalen. De herstelkosten worden door [Bedrijf A] geraamd op € 250,- exclusief btw. Dat deze raming niet reëel zou zijn, is niet gesteld of gebleken. De kantonrechter wijst daarom dit bedrag inclusief btw aan vervangende schadevergoeding toe.
Groepsindeling in meterkast: € 508,20 inclusief btw
3.20.
Het maken van een groepenkastindeling valt onder ‘elektra’ en het lag op de weg van [gedaagde] om dat klusje uit te voeren. [gedaagde] is haar toezegging [9] om de groepenverklaring af te geven niet nagekomen. Uiteindelijk heeft [Bedrijf B] de groepenkastindeling gemaakt. Dit kostte € 420,- exclusief btw en dit bedrag inclusief btw is als vervangende schadevergoeding toewijsbaar (dus € 508,20).
Mechanische ventilatie badkamers/toiletten: € 1.089,- inclusief btw
3.21.
[gedaagde] heeft zowel de ventilatoren als de bedrading geleverd. [Bedrijf A] heeft geconstateerd dat de mechanische ventilatie op beide badkamers en toiletten niet of niet correct werkt. [gedaagde] had op grond van de overeenkomst een goed werkende mechanische ventilatie moeten leveren. Dat heeft zij niet gedaan. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in haar verweer dat dit gebrek ontdekt zou zijn bij een oplevering, maar dat die oplevering niet heeft plaatsgevonden omdat [eisers] stopten met betalen. Dit ontslaat [gedaagde] namelijk niet van haar verplichting om goed en deugdelijk werk te leveren. En de redenering dat [gedaagde] heeft geprobeerd dit op te lossen binnen de ‘extra tijd’ en dat dit nu niet langer har verantwoordelijkheid is, gaat ook niet op. De vordering tot vervangende schadevergoeding is dus toewijsbaar. De kantonrechter sluit aan bij de offerte van [Bedrijf B] van 24 april 2023 [10] , waarin 3 ventilatoren worden geleverd en geïnstalleerd.
Beschadigd rooster radiator: € 181,50 inclusief btw
3.22.
[gedaagde] heeft de radiator geïnstalleerd. Het rooster zou verbogen zijn tijdens het vervoer. [gedaagde] is haar toezegging om een nieuw rooster op de radiator te leggen niet nagekomen. [Bedrijf A] heeft de kosten voor vervanging van het rooster geraamd op € 150,- exclusief btw. [gedaagde] voert daartegen aan dat dat bedrag veel te hoog is, maar zij onderbouwt dat niet. Zonder nadere toelichting van [gedaagde] , die dus ontbreekt, bestaat er geen aanleiding om niet van het door [Bedrijf A] geraamde bedrag uit te gaan. De kantonrechter wijst voor deze post € 181,50 inclusief btw toe als vervangende schadevergoeding.
Vloerverwarming (werking controleren): € 581,- inclusief btw
3.23.
Niet in geschil is dat [gedaagde] de werkzaamheden met betrekking tot de vloerverwarming heeft uitgevoerd. [gedaagde] had moeten instaan voor een goede werking van de vloerverwarming. [eisers] hebben voldoende onderbouwd dat een verwarmingsmonteur van de firma [Bedrijf C] een aantal onregelmatigheden heeft geconstateerd en deze vervolgens heeft verholpen. De stelling van [gedaagde] , dat er een werkende installatie is afgeleverd, is daarmee weerlegd. Het verweer van [gedaagde] , dat een derde partij schade heeft veroorzaakt aan de vloerverwarming, is tijdens de mondelinge behandeling ook weerlegd door [eisers] . De schade waar [gedaagde] op doelde blijkt niets te maken te hebben met de reparatie door de firma [Bedrijf C] . [gedaagde] zal dus ook ten aanzien van dit punt vervangende schadevergoeding moeten betalen. De kantonechter wijst € 581,- inclusief btw toe. Dit zijn de kosten die de firma [Bedrijf C] in rekening heeft gebracht bij [eisers] [11] .
Stank in de badkamer: € 968,- inclusief btw
3.24.
[gedaagde] heeft het leidingwerk in de badkamers aangelegd. Volgens [eisers] is er soms sprake van stank in de badkamers. [Bedrijf B] heeft geconstateerd dat de afvoerleidingen niet genoeg belucht zijn. [gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat zij geen nieuw leidingwerk heeft aangelegd, maar dat klopt niet. Eén van de badkamers is nieuw aangelegd (niet in een bestaande badkamer) en dat betekent dat er ook nieuwe leidingen moeten zijn gemaakt. Dat [gedaagde] niets heeft veranderd aan de standleiding doet daar niet aan af. Uit het rapport van [Bedrijf B] blijkt namelijk dat de stank het gevolg is van problemen met de afvoer van het bad en niet door de standleiding. De kosten voor het oplossen van dit probleem worden door [Bedrijf B] begroot op € 800,- exclusief btw en de kantonrechter wijst dit bedrag inclusief btw aan vervangende schadevergoeding toe.
Aansluiting dakpannen bij dakraam: € 907,50 inclusief btw
3.25.
[gedaagde] heeft een nieuw dakraam gemaakt, waarop de dakpannen moeten aansluiten. [Bedrijf A] heeft geconstateerd dat de pannen niet netjes rondom het dakraam liggen waardoor er lekkage kan ontstaan. Hoewel het recht leggen van dakpannen niet in de oorspronkelijke kostenindicatie is opgenomen, staat dat wel op het lijstje van [eisers] van 15 april 2022, waar [gedaagde] akkoord mee is gegaan. Het recht leggen van de pannen, direct aansluitend op het dakraam, hoorde dus alsnog bij de taken van de [gedaagde] en zij had ook dit onderdeel van het werk deugdelijk moeten uitvoeren. Dat de kwaliteit van (de rest van) het dak gebrekkig is, maakt hierbij geen verschil. Waar het om gaat, is dat [gedaagde] de dakpannen goed had moeten leggen. [Bedrijf A] heeft de kosten voor herstel geraamd op € 750,- exclusief btw. De hoogte van deze kosten heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist. De kantonrechter gaat daarom uit van het door [Bedrijf A] begrote bedrag en wijst bedrag inclusief btw als vervangende schadevergoeding toe.
Herstel van de verkeerd gemonteerde staalconstructie: € 1.682,66 inclusief btw
3.26.
De montage van de staalconstructie betrof een klus aan de uitbouw. De uitbouw behoorde oorspronkelijk niet tot het takenpakket van [gedaagde] . Op de mondelinge behandeling is verduidelijkt dat [onderaannemer] aanvankelijk de montage niet wilde doen, maar dat hij deze klus uiteindelijk toch op zich heeft genomen. Daarmee is de montage van de staalconstructie onderdeel van de aanneemovereenkomst geworden. Als die montage vervolgens niet goed gaat, ligt het risico bij de aannemer - [gedaagde] - tenzij partijen daar andere afspraken over hebben gemaakt. Daarvan is niet gebleken, dus de herstelkosten voor het verplaatsen van het staalwerk en het maken van nieuwe boorgaten komen voor rekening van [gedaagde] . [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de kans had moeten krijgen dit op te lossen, maar daar gaat de kantonrechter niet in mee. [eisers] hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat de leverancier van het glas ( [Bedrijf D] ) pas bij de montage merkte dat de staalconstructie verkeerd was gemonteerd en dat er onmiddellijk herstelwerkzaamheden moesten worden uitgevoerd. De gevorderde vervangende schadevergoeding van € 1.682,66 inclusief btw is gebaseerd op de factuur van [Bedrijf D] , die de herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd, en komt dus voor toewijzing in aanmerking.
[eisers] hebben onvoldoende gesteld voor de conclusie dat zij een bedrag van (totaal) € 8.735,40 onverschuldigd hebben betaald aan [gedaagde]
3.27.
[eisers] stellen dat zij hebben betaald voor uitgevoerde werkzaamheden die onnodig waren of in eerste instantie fout zijn gegaan. Zo is de begane grondvloerconstructie zwaarder uitgevoerd (drie balken in plaats van één), bleek een stelkozijn niet te kloppen, is er ten onrechte een rand uitgefreesd in de aanbouw, zijn de badkamermeubels en sifons aanvankelijk op de verkeerde plek geïnstalleerd en is de plaatsing van de badkamerradiatoren niet goed gegaan. [eisers] hebben deze werkzaamheden laten begroten door [Bedrijf A] en vorderen dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van (totaal) € 8.735,40 inclusief btw op grond van onverschuldigde betaling.
3.28.
De stelplicht en bewijslast betreffende feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [eisers] een bedrag van € 8.735,40 aan [gedaagde] hebben betaald en dat deze betaling zonder rechtsgrond is verricht, rust op [eisers] .
3.29.
Dat [eisers] de facturen van [gedaagde] hebben betaald en dat zij daarmee een bedrag van totaal € 140.000,- voor de verbouwingswerkzaamheden hebben voldaan aan [gedaagde] , wordt niet betwist. Dat een onderdeel daarvan - € 8.735,40 - onverschuldigd is betaald, staat wel ter discussie. Volgens [gedaagde] zijn die kosten namelijk niet (extra) in rekening gebracht en daarnaast zou de prijs niet, die [eisers] voor die werkzaamheden hebben begroot, niet kloppen.
3.30.
Het lag op de weg van [eisers] om, zeker na de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , hun stelling dat de betalingen die zij ten aanzien van de genoemde zes posten hebben verricht onverschuldigd – zonder rechtsgrond – zijn geweest concreet te maken. Dat hebben [eisers] niet gedaan. [eisers] houden vast aan de kostenbegroting die [Bedrijf A] heeft gemaakt van de onnodige/fout uitgevoerde werkzaamheden, maar die begroting zegt niets over wat [eisers] daadwerkelijk aan [gedaagde] voor die werkzaamheden hebben betaald. Op grond van de processtukken kan bovendien niet worden vastgesteld welke bedrag [gedaagde] (of de onderaannemer) voor deze zes posten in rekening heeft gebracht. De facturen die [eisers] hebben ingebracht, bevatten geen nadere specificatie en zijn daarom onvoldoende. Van [eisers] had méér mogen worden verwacht want er gold een ‘open boek’ beleid op grond waarvan [eisers] alle doorbelaste facturen van de onderaannemer mochten inzien.
3.31.
De vraag in hoeverre de betalingen voor de zes posten als onverschuldigd betaald moeten worden aangemerkt kan op basis van de informatie die de kantonrechter nu heeft, dus niet beantwoord worden. [eisers] hebben op dit punt niet aan hun stelplicht voldaan. Het (algemene) aanbod van [eisers] om alsnog bewijs aan te dragen van de juistheid van haar stellingen wordt daarom gepasseerd. De vordering tot terugbetaling van de te veel in rekening gebrachte kosten wordt afgewezen.
[gedaagde] moet de expertisekosten betalen: € 2.344,38 inclusief btw
3.32.
De expertisekosten van het onderzoek door het [Bedrijf A] moeten worden aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW en zijn dus toewijsbaar.
3.33.
De expertisekosten van [Bedrijf B] worden niet toegewezen. In de factuur van [Bedrijf B] van 1 december 2023 [12] zijn kosten vermeld voor ‘onderzoek Schakelaars trap’ en ‘Groepenkast indeling + inspectie kabel’ maar die kosten zijn al toegewezen als vervangende schadevergoeding. Voor wat betreft de onderzoekskosten met betrekking tot de vloerverwarming en de mechanische ventilatie geldt dat die punten ook al waren onderzocht door [Bedrijf A] . Het onderzoek van [Bedrijf B] is weliswaar op sommige punten meer gedetailleerd geweest, maar [gedaagde] hoeft niet twee keer te betalen voor - in feite - eenzelfde onderzoek. Het onderzoek in verband met de inspectie van het bad heeft volgens [eisers] een dag heeft geduurd vanwege destructief onderzoek omdat het vermoeden bestond dat de sifon van het bad niet goed was aangesloten. Ook deze kosten hoeft [gedaagde] niet te betalen omdat dat onderzoek juist heeft uitgewezen dat de sifon wel goed was aangesloten en [gedaagde] daar dus niet aansprakelijk voor mag worden gehouden.
Buitengerechtelijke incassokosten: € 818,36
3.34.
[eisers] maken aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief
dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom van € 8.867,24. [gedaagde] zal de buitengerechtelijke incassokosten moeten vergoeden tot een bedrag van € 818,36.
De proceskosten worden gecompenseerd
3.35.
De kantonrechter ziet in de uitkomst van deze procedure aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.36.
[eisers] hebben gevorderd om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat [eisers] het vonnis direct kunnen (laten) uitvoeren, als [gedaagde] niet aan het vonnis voldoet. Het uitgangspunt is dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard en er bestaat in deze zaak geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van een vervangende schadevergoeding van € 6.522,86 (inclusief btw),
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van de expertisekosten van € 2.344,38 (inclusief btw),
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van € 818,36 voor buitengerechtelijke kosten,
4.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat partijen de eigen kosten dragen,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Nicholson en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.
1257

Voetnoten

1.Productie 4 bij dagvaarding.
2.Productie 5 bij dagvaarding.
3.Productie 14 bij dagvaarding.
4.Productie 15 bij dagvaarding.
5.Productie 18 bij dagvaarding.
6.Productie 7 bij dagvaarding
7.Idem
8.Idem
9.Productie 13 bij dagvaarding
10.Productie 23 bij dagvaarding
11.Bijlage 2 rapport [Bedrijf A] , productie 14 bij dagvaarding.
12.Productie 21 bij dagvaarding