ECLI:NL:RBMNE:2024:7600

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
538608
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in bouwzaak over tekortkomingen en schadevergoeding bij nieuwbouw woning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is een tussenvonnis uitgesproken op 9 oktober 2024 in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en een gedaagde, die betrokken zijn bij een bouwproject voor een particuliere woning. De rechtbank heeft de bewijsopdrachten van beide partijen beoordeeld en vastgesteld dat er verschillende tekortkomingen zijn in de uitvoering van de bouw, die leiden tot schadevergoedingsverplichtingen voor de eiseres. De rechtbank heeft onder andere vastgesteld dat er tekortkomingen zijn in de levering van radiatoren, kozijnen, deuren en wateraansluitingen, en dat de gedaagde recht heeft op schadevergoeding voor deze tekortkomingen. De rechtbank heeft de schade voor verschillende onderdelen begroot, waarbij rekening is gehouden met de geoffreerde bedragen, btw, en opslag voor besmet werk. De totale schadevergoeding die de gedaagde kan vorderen, bedraagt € 19.427,87, terwijl er ook bedragen zijn vastgesteld die verrekend moeten worden met de aanneemsom. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling van aanvullende posten en heeft partijen aangespoord om constructief overleg te voeren over een mogelijke vaststellingsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/538608 / HL ZA 22-116
Vonnis van 9 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie
hierna te noemen:
[eiseres],
advocaat: mr. J.H. van der Meulen te Joure,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen:
[gedaagde] ,
advocaat: mr. C.P.M. Nijland te Amersfoort.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ het tussenvonnis van 19 juli 2023;
­ de akte van [eiseres] van 23 augustus 2023 over de invulling van de bewijsopdrachten;
­ de akte van [gedaagde] van 23 augustus 2023 over de invulling van de bewijsopdrachten;
­ het B-formulier van [gedaagde] van 17 oktober 2023 met als producties (1) een verklaring van [A] , en (2) een verklaring van de heer [B] ;
­ het proces-verbaal van het getuigenverhoor aan de zijde van [eiseres] op 9 november 2023, met producties van [eiseres] welke zijn gehecht aan het proces-verbaal;
­ de conclusie van [gedaagde] na het getuigenverhoor van 28 februari 2024 met aanvullende producties 1 t/m 2;
­ de akte van [gedaagde] van 29 mei 2024 over de gevorderde schade;
­ de antwoordakte van [eiseres] van 26 juni 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling van de bewijsopdrachten en de gestelde schadeposten
2.1.
In het tussenvonnis van 19 juli 2023 zijn de standpunten van partijen over de door [gedaagde] gestelde 70 tekortkomingen beoordeeld. De beoordeling daarvan is te lezen onder 4.12 t/m 4.45 van het tussenvonnis. Onder 4.46 van het tussenvonnis is de beoordeling samengevat. Voor een aantal stellingen van partijen heeft de rechtbank bewijsopdrachten aan partijen opgedragen. Voor een aantal tekortkomingen, die door de rechtbank zijn vastgesteld, is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld de schade nader te onderbouwen. Hierop heeft [eiseres] mogen reageren. Partijen hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt bewijs te leveren en daarna hun standpunten over het geleverde bewijs en over de schade nader toe te lichten. Hieronder volgt de beoordeling daarvan.
De drie radiatoren in de douches (zie nr. 4.13 van het tussenvonnis)
2.2.
Bij tussenvonnis is vastgesteld dat de drie niet-geleverde radiatoren voor in de douches een tekortkoming is in de prestatie van [eiseres] . Die tekortkoming verplicht [eiseres] tot een schadevergoeding.
2.3.
[gedaagde] vordert primair een schadevergoeding van € 2.400,00. Ter onderbouwing hiervan verwijst zij naar het door [eiseres] geoffreerde bedrag. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. Zoals [eiseres] betoogt, is dit bedrag begroot voor zowel de levering als de montage van de radiatoren. Dat de radiatoren niet zijn gemonteerd, is geen tekortkoming van [eiseres] die tot schadevergoeding verplicht. De montage is immers achterwege gebleven vanwege het vervallen van het tegelwerk.
2.4.
De rechtbank wijst het subsidiair gevorderde bedrag van € 1.176,26 toe. Dit bedrag heeft [gedaagde] begroot op basis van de creditfactuur van de onderaannemer [onderneming 1] B.V. van € 780,00 vanwege de annulering van drie radiotoren, vermeerderd met 13,3% opslag van [eiseres] , en met 21% btw en met 10% opslag voor besmet werk.
2.5.
[eiseres] heeft in de procedure erkend dat het door de onderaannemer gecrediteerde bedrag van € 780,00 in mindering moet strekken op de aanneemsom. Zij heeft bij antwoord in reconventie tevens eiswijziging in conventie haar eis daarmee verminderd. [1] Zij heeft nagelaten in de vermindering mee te nemen de over dit bedrag gerekende 13,3% opslag en 21% btw, terwijl die kosten blijkens de calculatie eveneens moeten komen te vervallen vanwege de uitgebleven levering. De rechtbank houdt geen rekening met een opslag voor besmet werk omdat het hier om de aanschafprijs gaat. Wel houdt de rechtbank rekening met een prijsverhoging van 10% voor de alsnog te leveren van radiatoren.
De dagkanten kozijnen en de vensterbanken (zie nr. 4.18 van het tussenvonnis)
2.6.
Bij tussenvonnis is vastgesteld dat het niet plaatsen van de dagkanten kozijnen en de vensterbanken een tekortkoming is in de prestatie van [eiseres] . Die tekortkoming verplicht tot een schadevergoeding.
2.7.
[gedaagde] verwijst voor onderbouwing van haar schade naar de geoffreerde bedragen van € 2.772,00 voor de dagkanten kozijnen en € 2.564,92 voor de vensterbanken, vermeerderd met 13,3% opslag van [eiseres] , en met 21% btw en met 10% opslag voor besmet werk. Volgens [gedaagde] zijn dit de kosten die een derde zal maken om het werk te verrichten en daarom haar schade.
2.8.
Hierin volgt de rechtbank [gedaagde] niet. [gedaagde] gaat er namelijk aan voorbij dat de geoffreerde bedragen van € 2.772,00 en € 2.564,92 vermeerderd met 21% btw reeds gecrediteerd zijn door [eiseres] en dus niet bij haar in rekening zijn gebracht. De schade van [gedaagde] komt neer op een vermogensvergelijking tussen de situatie (1) zoals deze werkelijk is, met (2) de hypothetische situatie zoals die zou zijn geweest als de tekortkoming achterwege was gebleven schade. Met andere woorden: de schade van [gedaagde] is het bedrag dat zij méér moet betalen om het werk alsnog voltooid te krijgen dan wat aanvankelijk was geoffreerd. Hiervoor sluit de rechtbank aan bij de door [gedaagde] gestelde opslag van 10% van de geoffreerde bedragen inclusief btw voor het afmaken van besmet werk en een prijsstijging van 10%. Dat komt neer op ((€ 2.772,00 + € 2.564,92) x 1,21 x 0,2 =) € 1.291,53.
2.9.
Daarnaast is bij [gedaagde] de opslag van 13,3% over de geoffreerde bedragen in rekening gebracht. De niet-gecrediteerde opslag geldt ook als schade en komt neer op ((€ 2.772 + € 2.564,92) x 0,133 =) € 709,81. Dit betekent dat de rechtbank de schade van [gedaagde] voor de onderhavige tekortkoming begroot op (€ 1.291,53+ € 709,81=) € 2.001,34.
De voegvullingen in de gevels: bewijsopdracht aan [gedaagde] (zie nr. 4.19 van het tussenvonnis);
2.10.
[gedaagde] heeft de opdracht gekregen te bewijzen dat er ten aanzien van de voegvullingen in de gevels sprake is van een tekortkoming.
2.11.
[gedaagde] heeft als bewijs een e-mail van [A] , hierna [A] , van 11 oktober 2023 in het geding gebracht, waarin staat : “
Voegvullingen: er zijn geen dilataties gevuld terwijl deze wel in de begroting zijn opgenomen.”Deze verklaring sluit aan op de bevinding van [A] tijdens een bezoek op 2 maart 2022 aan de bouwplaats naar aanleiding waarvan destijds in het VEH-opleveringsrapport van 2 maart 2022 is opgenomen: “
Gevels, dilatatievoeg ontbreekt; verrekenen met meer- en minderwerk.” Omdat [eiseres] de verklaring van 11 oktober 2023 bij antwoordakte niet meer heeft bestreden, en daar ook geen andersluidende verklaring tegenover heeft geplaatst, is [gedaagde] in het bewijs van de tekortkoming geslaagd.
2.12.
De rechtbank wijst de door [gedaagde] gestelde – en door [eiseres] niet bestreden - schade van € 6.241,71 toe.
De afspraak met betrekking tot de binnen- en brandvertragende deuren, de kozijnen en de wijziging van de opdekdeuren in een stompe deuren: bewijsopdracht aan [eiseres] (zie nr. 4.24 van het tussenvonnis);
2.13.
[eiseres] heeft de opdracht gekregen te bewijzen dat zij met [gedaagde] heeft afgesproken dat zij vijf stalen binnenkozijnen, twee brandvertragende deuren en twee gewone binnendeuren minder zou leveren aan [gedaagde] in afwijking van de overeenkomst en dat de opdracht voor de levering van opdekdeuren is gewijzigd in levering van stompe deuren. [eiseres] heeft haar medewerker [C] (in de functie van projectleider) als getuige laten horen. Verder heeft zij verwezen naar de e-mail van 8 september 2021 die als productie 36 door [eiseres] in het geding is gebracht.
2.14.
[C] heeft verklaard dat hij met [gedaagde] op 1 september 2021 op het kantoor van [eiseres] heeft gesproken over een aantal zaken, waaronder over de soort deuren en het meer- en minderwerk. Hij heeft verklaard dat hij op die dag aan [gedaagde] het verschil tussen opdekdeuren en stompe deuren heeft uitgelegd, waarna [gedaagde] koos voor de stompe deuren. Ook heeft hij verklaard dat deze keuze niet heeft geleid tot een prijswijziging. Verder heeft hij verklaard dat hij met [gedaagde] heeft besproken dat twee brandvertragende deuren en vijf kozijnen konden vervallen. [C] heeft uitgelegd dat de vermindering van het aantal brandvertragende deuren en de kozijnen onder meer het gevolg was van een wijziging in het aantal doorgangen in het gebouw. Aanvankelijk waren in het gebouw vijf doorgangen beoogd, maar dat aantal is in de loop der tijd verminderd naar drie doorgangen.
2.15.
Met deze getuigenverklaring heeft [eiseres] het bewijs geleverd dat zij met [gedaagde] heeft afgesproken dat zij twee brandvertragende deuren en vijf kozijnen minder en stompe deuren in plaats van opdekdeuren, zou leveren. [gedaagde] voert aan dat de bewijskracht van de verklaring van [C] nihil is vanwege de afhankelijkheidsrelatie met [eiseres] . Tegenover de getuigenverklaring van [C] staat geen andersluidende getuigenverklaring van [gedaagde] . [gedaagde] heeft afgezien van contra-enquête. [C] heeft uitgelegd dat de doorgangen van vijf naar drie zijn verminderd en dat dit volgde uit de tekeningen van [gedaagde] . Ook heeft hij verklaard dat de vijf brandwerende kozijnen zijn vervangen door niet-brandwerende omdat de gemeente geen brandwerende kozijnen voorschreef. Dit zijn afdoende verklaringen voor de vermindering van het aantal brandvertragende deuren en het aantal brandwerende kozijnen. Verder sluit de verklaring aan bij de e-mail van 8 september 2021 die [C] aan [gedaagde] heeft gestuurd, waarbij hij verwijst naar de eerdere bespreking en schrijft ‘
hierbij de aangepaste meer- / minderwerklijst tot nu toe zoals besproken”, en “
aanpassingen binnendeuren en -kozijnen”. Die aanpassingen komen overeen met de wijziging waarover [C] heeft verklaard.
2.16.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het bewijs niet geleverd is omdat [C] niet heeft verklaard dat [gedaagde] na de bespreking akkoord is gegaan met de wijzigingen. Gelet op de door [C] gegeven verklaringen mocht hij er redelijkerwijs vanuit gaan dat [gedaagde] akkoord was. Immers de stompe deuren waren haar voorkeur, de vermindering van het aantal doorgangen vloeide voort uit de tekeningen die [C] van [gedaagde] ontving, en de wijziging van de kozijnen vloeide voort uit de gemeentelijke regelgeving. Onder deze omstandigheden mocht [C] vertrouwen op de instemming van [gedaagde] omdat niet gebleken is dat zij tijdens de bespreking [C] heeft laten blijken niet met de voorgestelde wijzigingen in te stemmen. Dat een dergelijke afwijzende reactie van [gedaagde] is uitgebleven strookt met het feit dat [gedaagde] ook niet afwijzend heeft gereageerd op de e-mail van [C] van 8 september 2021 waarin de wijzigingen duidelijk staan verwoord. Dit betekent dat [eiseres] is geslaagd in het bewijs dat het minderwerk en de wijziging in stompe deuren zijn overeengekomen. [eiseres] is op deze onderdelen niet tekort geschoten. In de bij de e-mail meegestuurde bijlage wordt een bedrag in mindering gebracht voor de aanpassing van de binnendeuren en -kozijnen. [gedaagde] heeft dit bedrag niet weersproken.
2.17.
[eiseres] heeft geen bewijs geleverd voor de afspraak dat zij twee gewone binnendeuren minder zou leveren. Dat betekent dat [eiseres] op dit punt wel is tekortgeschoten en de schade die [gedaagde] daardoor lijdt moet vergoeden. [gedaagde] heeft nagelaten te onderbouwen wat de schade is. De rechtbank zal de schade begroten. Niet in geschil tussen partijen is dat [eiseres] de prijs van de niet geleverde deuren heeft gecrediteerd. De schade bestaat aldus uit het verschil van de prijs destijds en de prijs wanneer twee deuren alsnog zouden worden geleverd en afgehangen. De rechtbank hanteert het door [gedaagde] genoemde percentage van 10% voor opslag voor besmet werk en 10% opslag in verband met prijsstijging. Aldus wordt de schade begroot op 20% van de geoffreerde prijs van € 100 vermeerderd met 21% BTW voor het leveren en het afhangen van een binnendeur. Daarmee komt de rechtbank uit op een prijsstijging van € 24,20 per deur en daarmee begroot de rechtbank de schadepost op een bedrag van € 48,40.
De drie binnen en één brandvertragende deur: bewijsopdracht aan [gedaagde] (zie nr. 4.24 van het tussenvonnis);
2.18.
[gedaagde] heeft de opdracht gekregen te bewijzen dat, naast het erkende aantal niet-geleverde deuren, nog eens drie binnendeuren en één brandvertragende deur minder zou zijn geleverd. Hiervoor heeft [gedaagde] geen bewijs overgelegd. Hiermee staat vast dat er op dit punt geen sprake is van een tekortkoming.
De buitenkozijnen zonder houtnerfstructuur: bewijsopdracht aan [eiseres] (zie nr. 4.25 tussenvonnis)
2.19.
[eiseres] heeft de opdracht gekregen te bewijzen dat zij met [gedaagde] heeft afgesproken dat de buitenkozijnen geen houtnerfstructuur zouden hebben, maar geplaatst zouden worden in de uitvoering “
RAL9016 glad (geen folie)”.
2.20.
Als bewijs heeft [eiseres] haar bestuurder - en daarmee partijgetuige - [D] en haar medewerker [C] laten horen. Verder zijn van belang de reeds overgelegde bewijsstukken van producties 55 t/m 59 van [eiseres] en hetgeen hierover reeds is overwogen onder 4.25 van het tussenvonnis.
2.21.
[D] en [C] verklaren dat zij op 17 september 2019 met [gedaagde] hebben gesproken over bezuinigingen en dat zij in dat kader de offerte van [onderneming 2] van 12 september 2019 (productie 55) hebben besproken. Zij verklaren dat [D] de besproken bezuinigingen ten aanzien van die offerte met de hand heeft geschreven op de offerte in het bijzijn van [gedaagde] . De overgelegde offerte van 12 september 2019 toont handgeschreven aanpassingen, waarbij de specificering bij de buitenkozijnen “
RAL9010 generfde folie” is doorgehaald, en is bijgeschreven “
geen folie”. Ook verklaren zij dat [D] diezelfde dag de offerte met de handgeschreven aanpassingen per e-mail naar [onderneming 2] heeft verzonden met het verzoek de offerte aan te passen.
2.22.
Met deze verklaringen heeft [eiseres] het bewijs geleverd. [gedaagde] heeft weliswaar betwist dat zij op 17 september 2019 een afspraak heeft gemaakt over de buitenkozijnen, maar zij heeft afgezien van tegenverhoor. Tegenover de getuigenverklaringen van [D] en [C] staat geen getuigenverklaring van [gedaagde] . [D] is een partijgetuige, maar zijn verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [C] en hun verklaringen sluiten naadloos aan op de e-mailwisseling van [eiseres] met [onderneming 2] , de daaropvolgende herziene offerte van [onderneming 2] en de daaropvolgende herziene calculatie van [eiseres] (zie producties 55 t/m 59). Hiermee staat vast dat partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] gladde kozijnen, dus zonder houtnerfprofiel, zou leveren en plaatsen bij [gedaagde] . Daardoor is er geen sprake van een tekortkoming van [eiseres] .
Het pannenrek op de uitbouw: bewijsopdracht aan [eiseres] (zie nr. 4.28 van het tussenvonnis);
2.23.
[eiseres] heeft de opdracht gekregen te bewijzen dat het geplaatste pannenrek op de uitbouw tussen partijen overeengekomen meerwerk betreft. Als bewijs heeft [eiseres] haar medewerker [C] laten horen.
2.24.
[C] heeft verklaard dat [eiseres] niet eerder dan bij e-mail van 8 oktober 2020 van de architect van [gedaagde] was geïnformeerd over haar wens om het dak van de uitbouw te voorzien van een pannenrek. In de calculatie zoals opgesteld bij de aannemingsovereenkomst in juli was daar geen rekening mee gehouden. In die calculatie is rekening gehouden met een dakbedekking van bitumen, dit betrof dus een platdak, volgens de verklaring van [C] .
2.25.
Met de verklaring van [C] is [eiseres] geslaagd in haar bewijsopdracht. Productie 4 van [eiseres] betreft de bouwtekening die [eiseres] per e-mail op 8 oktober 2020 van
[E] , de architect van [gedaagde] , ontving. Op de tweede bladzijde van productie 4 zijn een aanbouw en een uitbouw te zien. De uitbouw bevindt zich duidelijk over de breedte aan de achtergevel van het hoofdgebouw en is voorzien van een pannenrek. [gedaagde] stelt dat de uitbouw met pannenrek reeds in de prijs van de calculatie van de uitbouw van 9 september 2020 (zie productie 6 van [gedaagde] ) was begrepen. Zij heeft dat toegelicht met de stelling dat de uitbouw met pannenrek reeds te zien was op de tekening van het voorlopig ontwerp van 28 juni 2019. Deze stelling blijkt evenwel niet juist. Op die tekening is wel de aanbouw met een pannenrek te zien, maar de uitbouw is op de tekening niet te zien. [gedaagde] heeft verder geen feiten gesteld op grond waarvan het [eiseres] bij het opstellen van de calculatie van de uitbouw op 9 september 2020 reeds duidelijk had moeten zijn dat [gedaagde] een pannenrek op de aanbouw wenste. Evenmin heeft zij toegelicht waarom zij op basis van de inhoud van de calculatie er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat het pannenrek op de uitbouw daarin begrepen was. Omdat [eiseres] eerst op 8 oktober 2020 ervan op de hoogte raakte dat [gedaagde] een pannenrek op de uitbouw wenste is er sprake van meerwerk. De stelling van [gedaagde] dat dat meerwerk niet overeengekomen is, slaagt niet.
2.26.
Onder nr. 4.28 van het tussenvonnis is reeds vastgesteld dat er door het weggelaten van een pannendak op de dakkapel sprake is van een post van € 5.470,73 aan minderwerk. [eiseres] heeft gesteld dat dit bedrag aangewend is voor het overeengekomen meerwerk van het dakpannenrek aan de uitbouw. Omdat het bedrag aan meerwerk vanwege het pannenrek door [gedaagde] niet verder is betwist, vallen de bedragen van het minderwerk van de dakkapel en het meerwerk van het pannenrek tegen elkaar weg. De destijds door [eiseres] gestelde uitruil is juist gebleken. Dit betekent dat voor het minderwerk van het pannendak op de dakkapel [gedaagde] geen recht heeft op een bedrag van € 5.470,73 aan minderwerk.
De aftimmering van kanalen, plafond binnenkozijnen, multiplex plafonds meterkasten, aftimmeren muurplaat, uitvlakken dekvloer kamer nr. 2.09 en de omtimmering van de vloerverwarming (zie nr. 4.30 van het tussenvonnis).
2.27.
Bij tussenvonnis is vastgesteld dat voor de onderdelen 24, 25, 26, 27, 27, 28 en 32 sprake is van een tekortkoming door [eiseres] op grond waarvan [gedaagde] recht heeft op schadevergoeding.
2.28.
[gedaagde] stelt dat zij voor deze tekortkoming € 2.807,95 en € 150,00 en € 50 aan schade heeft geleden met eenzelfde wijze van onderbouwing als onder 2.7. [gedaagde] gaat hierbij er aan voorbij dat de geoffreerde bedragen inclusief btw niet bij haar in rekening zijn gebracht.
2.29.
Met verwijzing naar nr. 2.8 zal de rechtbank voor de begroting van de extra kosten voor het voltooien van het werk aansluiten bij de door [gedaagde] gestelde 10% opslag voor besmet werk en een opslag van 10% in verband met prijsstijging. Dan komt de rechtbank uit op een bedrag van ((€ 1.862,00 + € 150,00 + € 50,00) x 1,21 x 0,2 =) € 499,00.
2.30.
Ook hier geldt dat de opslag van 13,3% over de geoffreerde bedragen voor onderhavige onderdelen niet gecrediteerd is. De niet-gecrediteerde opslag geldt eveneens als schade en komt neer op ((€ 1.862,00 + € 150,00 + € 50,00) maal 0,133 =) € 274,25. Dit betekent dat de rechtbank de schade van [gedaagde] voor de onderhavige tekortkoming begroot op (€ 499,00 + € 274,25 =) € 773,25.
De wateraansluitingen (zie nr. 4.31 van het tussenvonnis)
2.31.
Bij tussenvonnis is vastgesteld dat [eiseres] is tekortgeschoten in haar prestatie bij het aanbrengen van de onderhavige wateraansluitingen. Deze tekortkoming verplicht [eiseres] tot een schadevergoeding.
2.32.
[gedaagde] vordert een schadevergoeding van € 19.965,00. Dit zijn volgens haar de kosten van herstel door een derde. Ter onderbouwing verwijst zij naar het rapport van [onderneming 3] van 19 juli 2022.
2.33.
In het rapport van [onderneming 3] is een bedrag van € 12.100,00 inclusief btw begroot voor het herstel van de aansluithoogte van de kranen in de badkamers en een bedrag van € 5.445,00 voor het herstel van de aansluithoogte van de kranen bij de wastafels. In het rapport staat ook een bedrag van € 2.420,00 genoemd voor ‘Sanitaire toestellen-Wastafel-Herstel’. Uit deze omschrijving blijkt niet dat en waarom het bedrag betrekking heeft op de wateraansluitingen. Omdat de toelichting voor dat bedrag ontbreekt, laat de rechtbank dat bedrag buiten beschouwing.
2.34.
[eiseres] heeft de omvang van de gestelde schade betwist. Zij heeft betoogd dat het rapport van [onderneming 3] onbruikbaar is omdat i) zij bij die rapportage niet betrokken is geweest, ii) [onderneming 3] bij de berekening van de afbouwkosten geen enkele rekening heeft gehouden met de afspraken die zij met [gedaagde] heeft gemaakt en iii) [onderneming 3] geen inzicht heeft gegeven in de berekening van de door haar begrote kosten. Het is de rechtbank onduidelijk hoe [onderneming 3] de kosten heeft begroot, omdat de specificatie ervan ontbreekt. De door [onderneming 3] begrote schadepost is meer dan het dubbele van het bedrag (€ 6.029,79 inclusief btw en opslag) dat door [eiseres] is geoffreerd en door [gedaagde] destijds is geaccepteerd. Het is bij gebreke van een toelichting niet aannemelijk dat de herstelkosten zo veel hoger zijn dan dat bedrag. Inclusief opslag voor besmetwerk en prijsverhoging zal de rechtbank het bedrag begroten op € 7.500,00.
De wateraansluiting in de badkamer (zie nr. 4.32 van het tussenvonnis);
2.35.
Voor de gestelde tekortkoming nr. 30 is geen bewijsopdracht gegeven. [eiseres] is bij het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld nader aan te tonen dat op de foto 5833 van het rapport van [onderneming 4] de wateraansluiting in de badkamer 2.11 is te zien. [eiseres] heeft een uitvergroting van foto 5833 in de procedure gebracht, welke is gehecht aan het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 9 november 2023. Op de uitvergroting van de foto is te zien dat de aansluiting voor koudewater, warm water en de afvoer is aangelegd. Dit is niet bestreden door [gedaagde] . Dit betekent dat voor dit onderdeel van een tekortkoming geen sprake is.
De verwijdering van de geplaatste binnenwand: bewijsopdracht aan [eiseres] (zie nr. 4.33 van het tussenvonnis)
2.36.
[eiseres] heeft de opdracht gekregen te bewijzen dat de door haar geplaatste binnenwand bij ruimte 1.05 op verzoek van [gedaagde] is verwijderd. Als bewijs heeft [eiseres] haar medewerkers [C] en [F] als getuigen laten horen.
2.37.
[F] heeft verklaard dat hij de opdracht heeft gekregen een binnenwand te verwijderen, dat [gedaagde] hem de wand in de ruimte rechts na de trap op de eerste verdieping heeft aangewezen en dat voor die ruimte de naam “ [naam] ” werd gehanteerd. [C] heeft eveneens verklaard dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven een binnenwand te verwijderen en verwijst naar een e-mail van 18 juni 2021 van [gedaagde] aan hem (die als bewijsstuk aan het proces-verbaal van het getuigenverhoor is gehecht). In de e-mail van 18 juni 2021 wordt de ruimte waarvan de muur eruit gehaald moet worden aangeduid met [naam] .
2.38.
Met deze verklaringen is [eiseres] niet geslaagd in haar bewijsopdracht. Het staat niet ter discussie tussen partijen dat [eiseres] de binnenwand bij de ruimte 1.05 heeft verwijderd. Volgens [gedaagde] heeft zij niet opdracht gegeven voor de verwijdering van de binnenwand bij de ruimte 1.05, maar bij de [naam] 1.08. Uit de tekeningen overgelegd door [gedaagde] blijkt dat de ruimte 1.05 niet de [naam] is. Volgens de tekening is de [naam] de ruimte 1.08 en bevindt deze zich rechts na de trap op de eerste verdieping. De overgelegde tekening is niet bestreden door [eiseres] en de situering van de [naam] komt overeen met de verklaring van [F] . Om die reden wordt met de verklaringen van de heren [C] en [F] niet het bewijs geleverd dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven de binnenwand bij de ruimte 1.05 te verwijderen. Dat betekent dat het ontbreken van de binnenwand bij ruimte 1.05 heeft te gelden als een tekortkoming in de prestatie van [eiseres] .
2.39.
[gedaagde] heeft gesteld dat de schade als gevolg van deze tekortkoming € 756,00 is en verwijst ter onderbouwing naar de begroting opgesteld door [onderneming 5] . [eiseres] heeft de omvang van de schadevergoeding niet betwist. Om die reden stelt de rechtbank de schade van [gedaagde] als gevolg van deze tekortkoming vast op € 756,00.
Diverse posten: bewijsopdrachten aan [gedaagde] (nr. 4.34 van het tussenvonnis)
2.40.
[gedaagde] heeft de opdracht gekregen te bewijzen dat:
­ de wandcontactdozen (wcd) in ruimtes 1.06, 1.09, 0.16 en 0.17 niet zijn aangebracht;
­ de aansluitpunten in de keuken niet juist zijn aangebracht;
­ de schakeling voor de buitenverlichting niet is aangebracht;
­ een lichtpunt in een carport aangebracht had moeten worden;
­ de voedingskabel voor het hek niet is aangebracht.
2.41.
Ter levering van het bewijs verwijst [gedaagde] naar de schriftelijke verklaring van [A] van 11 oktober 2023. [A] verklaart dat voor de betreffende punten de constateringen in het VEH-rapport van 2 maart 2022 aangehouden moeten worden.
2.42.
Hiermee heeft [gedaagde] onvoldoende bewijs geleverd voor de door haar gestelde tekortkomingen. Bij eis in reconventie heeft [gedaagde] immers voor deze gestelde tekortkomingen ter onderbouwing verwezen naar de constateringen uit het VEH-rapport van 2 maart 2022. [eiseres] heeft op deze punten inhoudelijk verweer gevoerd. Om die reden heeft [gedaagde] bij tussenvonnis de opdracht gekregen de betreffende tekortkomingen te bewijzen. Dan volstaat het niet om opnieuw naar hetzelfde bewijsstuk te verwijzen. [gedaagde] heeft voor deze onderdelen het bewijs van de tekortkoming niet geleverd.
Het ontbreken van een ventilatierooster: bewijsopdracht aan [gedaagde] (zie nr. 4.37 van het tussenvonnis)
2.43.
[gedaagde] heeft de opdracht gekregen te bewijzen dat het ontbreken van een ventilatierooster in de hobbyruimte een tekortkoming in de prestatie van [eiseres] is. Tussen partijen is niet in geschil dat in de hobbyruimte het ventilatierooster ontbreekt. [eiseres] heeft aangevoerd dat het ventilatierooster niet in de tekeningen van de architect stond. Dit heeft [gedaagde] betwist, maar zij heeft hiervoor geen nadere onderbouwing gegeven. Volgens [gedaagde] brengen ook de eisen van deugdelijk werk met zich dat een hobbyruimte van een ventilatierooster voorzien moet zijn.
2.44.
Voor de levering van bewijs van die laatste stelling verwijst [gedaagde] naar de schriftelijke verklaring van [A] van 11 oktober 2023. [A] verklaart daarin dat de hobbyruimte een verblijfsruimte is en dat verblijfsruimten conform het bouwbesluit geventileerd moeten zijn. [eiseres] heeft dit niet bestreden. [gedaagde] is in haar bewijs geslaagd omdat als uitgangspunt geldt dat het gebouw dient te voldoen aan het Bouwbesluit.
2.45.
[gedaagde] heeft gesteld dat de schade € 350,00 bedraagt. De omvang van deze schadepost is niet bestreden door [eiseres] . Om die reden stelt de rechtbank de schade van deze tekortkoming vast op € 350,00.
Het deurkozijn met zijlicht (zie nr. 4.38 van tussenvonnis)
2.46.
Bij tussenvonnis is vastgesteld dat [eiseres] is tekortgeschoten in de prestatie door het deurkozijn met zijlicht niet te leveren. Deze tekortkoming verplicht tot een schadevergoeding.
2.47.
De rechtbank wijst het gevorderde schadebedrag van € 217,91 toe. Dit bedrag heeft [gedaagde] begroot op basis van de aan haar geoffreerde prijs van € 144,50, vermeerderd met 13,3% opslag en met 21% btw en met 10% opslag voor besmet werk. [eiseres] erkent de prijs van € 144,50 als schade, maar betwist zonder enige motivering de gevorderde opslagen. Gelet op de erkenning van de hoofdsom gaat de rechtbank ervan uit dat de deur in rekening is gebracht bij [gedaagde] , zonder dat deze is geleverd of gecrediteerd. Daarmee is niet alleen de prijs van de deur een schadepost, maar ook de posten 13,3% opslag en 21% btw, omdat deze posten evengoed in de offerte zijn berekend aan [gedaagde] . De gevorderde vermeerdering met 10% is redelijk in verband met de prijsstijging.
De resterende partij gevelstenen (nr. 4.42 van het tussenvonnis)
2.48.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] heeft betaald voor de gevelstenen, dat een groot aantal stenen niet is gebruikt en dat [eiseres] die stenen op verzoek van [gedaagde] heeft afgevoerd. Bij het tussenvonnis is de vraag of [gedaagde] ten aanzien van de niet gebruikte en door [eiseres] afgevoerde stenen recht heeft op een vergoeding nog niet beantwoord omdat de rechtbank het debat daarover onvoldoende heeft geacht. Partijen is verzocht zich daarover nader uit te laten.
2.49.
[eiseres] heeft met instemming van de rechtbank [D] als getuige over dit onderwerp laten horen. Uit zijn getuigenverklaring volgt dat [eiseres] het aantal stenen als een stelpost in de calculatie heeft opgenomen. Deze verklaring bevestigt de stelling van [gedaagde] dat partijen zijn overeengekomen dat de geoffreerde stenen een stelpost betrof. De stelling van [eiseres] dat het aantal ongebruikte stenen niet wordt verrekend, omdat er sprake is van een fixed fee is dus onjuist. Dit betekent dat [gedaagde] recht heeft op afrekening van die stelpost.
2.50.
[gedaagde] vordert een bedrag van € 4.758,93 als betaling voor het aantal niet-gebruikte en afgevoerde stenen. [eiseres] heeft de gestelde omvang en waarde van de stenen niet bestreden. Om die reden stelt de rechtbank vast dat [gedaagde] recht heeft op betaling van € 4.758,93 van [eiseres] .
Het staal en de stalenliggers: bewijsopdracht aan [eiseres] (zie nr. 4.44 van het tussenvonnis)
2.51.
[eiseres] heeft de opdracht gekregen te bewijzen dat het door haar opgevoerde meerwerk ten aanzien van het staal en de stalenliggers het gevolg is van de constructieve aanpassing die haar medio oktober 2020 van [E] van [onderneming 6] , de architect van [gedaagde] , bereikte.
2.52.
De rechtbank hecht eraan om voorop te stellen dat de meerwerknota van 26 februari 2021, die [gedaagde] heeft betaald, twee meerwerkposten voor het staal vermeldt. MM-0007 ‘Extra staal na definitieve constructiegegevens ivm aanbouw aan de achterzijde’ en MM-0008 “Stalen liggers in zoldervloer na definitieve berekeningen kapconstructie’. MM-0007 betreft een bedrag van € 4.166,80 en MM-0008 een bedrag van € 5.330,00. Bij antwoord in conventie/eis in reconventie heeft [gedaagde] de gegrondheid en hoogte van beide posten betwist en gesteld dat het haar niet duidelijk is waarom zij die posten heeft moeten betalen. [eiseres] heeft (zie nr. 117 conclusie van antwoord in reconventie) aangevoerd dat alle posten volgden uit de definitieve constructietekeningen in verband met een gewijzigde doorgang van het hoofd- naar het bijgebouw. [gedaagde] heeft dit bestreden door in nr. 61 van haar spreekaantekeningen te betogen dat die doorgang vaststond en niet gewijzigd is. Vervolgens is door [eiseres] betoogd dat het extra staal nodig was als gevolg van de constructietekening die [eiseres] op 8 oktober 2020 van [E] ontving. Als gevolg daarvan, zo betoogt [eiseres] , verviel aan de achterzijde van het gebouw een dragende muur die door een stalen constructie vervangen diende te worden. [gedaagde] heeft dit op haar beurt bestreden en gesteld dat de uitbouw reeds in de overeenkomst van aanneming van werk van 14 september 2020 opgenomen was met daarin voor het staal een vast bedrag. Tenslotte heeft [eiseres] haar stelling gehandhaafd dat het meerwerk van staal en de stalen liggers
“het gevolg van een constructieve aanpassing welke [eiseres] medio oktober van [onderneming 6] bereikte”was. Dit is de reden geweest om [eiseres] met het bewijs van die stelling te belasten.
2.53.
[C] heeft als getuige niet verklaard over het (extra) staal dat nodig bleek ter vervanging van de dragende muur. Hij heeft verklaard dat het extra staal voor de kapconstructie
nietvoortvloeide uit de aangepaste tekeningen die hij op 8 oktober 2020 van [E] van [onderneming 6] ontving. Getuige [G] heeft verklaard dat hij een eerste offerte voor het staal op 19 oktober 2020 aan [eiseres] heeft gestuurd en dat op 25 februari 2021 een meerprijsopgave is gedaan vanwege de vervanging van houten door stalenliggers. Die stalen liggers betroffen volgens getuige [C] de kapconstructie nadat het de kapconstructeur gebleken was dat de constructieve tekeningen waarop een eerdere offerte was gebaseerd een constructiefout bevatte. Die fout betrof het gebruik van houten liggers. Volgens [G] betrof dat een fout in de constructieve tekeningen van [gedaagde] of van de constructeur van [gedaagde] .
2.54.
Uit de verklaringen van [C] en [G] kan worden afgeleid dat [eiseres] ten aanzien van ‘Extra staal na definitieve constructiegegevens ivm aanbouw aan de achterzijde’ en ‘Stalen liggers in zoldervloer na definitieve berekeningen kapconstructie’ niet het bewijs geleverd heeft dat beide posten het gevolg waren van een constructieve aanpassing die [eiseres] medio oktober van [onderneming 6] bereikte. Tegelijkertijd is wel gebleken dat de vervanging van de stalenliggers in de zoldervloer een aanpassing betrof van het hoofdgebouw vanwege een fout in de constructietekening van de architect of constructeur van [gedaagde] die door de constructeur van de kapleverancier is ontdekt. Nu dit is komen vast te staan, heeft [eiseres] terecht de vervanging van de houten in stalenliggers als meerwerk aan [gedaagde] in rekening gebracht. De slotsom is dat met MM-0007 [eiseres] ten onrechte een bedrag van € 4.166,80 aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht. Voor MM-0008 heeft [eiseres] terecht een bedrag van € 5.330,00 aan [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] heeft mitsdien een vordering uit onverschuldigde betaling van € 4.166,80.
Het hang – en sluitwerk (zie nr. 4.36 van het tussenvonnis)
2.55.
Voor dit onderdeel is geen bewijsopdracht opgedragen. Partijen zijn bij tussenvonnis gevraagd hun stellingen over dit onderdeel nader te onderbouwen. Van deze gelegenheid heeft [gedaagde] geen gebruik gemaakt. Daarmee is de vordering van [gedaagde] op dit onderdeel onvoldoende onderbouwd en wijst de rechtbank het gevorderde voor dit onderdeel af.

3.De verdere beoordeling

De financiële gevolgen van de nrs. 1 t/m 70 zoals genoemd in het tussenvonnis van 19 juli 2023.
3.1.
Uit het voorgaande volgt dat op onderdelen tekortkomingen zijn vastgesteld op grond waarvan [eiseres] gehouden is de daaruit voortkomende schade te vergoeden aan [gedaagde] . Uit de onderstaande tabel volgt dat het totaalbedrag aan schade € 19.427,87
is. Ook is er voor een aantal posten vastgesteld dat er een bedrag moet worden verrekend met de nog openstaande aanneemsom vanwege overeengekomen minderwerk of op grond van onverschuldigde betaling. In totaal komen die posten neer € 23.175,18.
3.2.
Voor de onderdelen met nummers 7, 11, 20, 22 en 57 was bij tussenvonnis onder 4.46 al vastgesteld op welk bedrag exclusief btw [gedaagde] recht had. In de onderstaande tabel zijn die bedragen inclusief 21% btw weergegeven.
Nummering uit cva
Schadevergoeding
Nog te verrekenen als minder werk of ogv onverschuldigde betaling
de drie radiatoren in de douches
€ 1.176,26
de trappen
€ 2.303,84
de dagkanten kozijnen en vensterbanken
€ 2.001,34
de voegvullingen in de gevels
€ 6.241,71
de kunststof dorpels
€ 414,18
de twee gewone binnendeuren
€ 48,40
de vervanging van boeidelen
€ 6.297,61
de aftimmering
€ 773,25
de wateraansluitingen
€ 7.500,00
de verwijderde binnenwand
€ 756,00
de buitenverlichting
€ 363,00
het ontbrekend ventilatierooster
€ 350,00
het deurkozijn met zijlicht
€ 217,91
de schoonmaakosten
€ 1.452,00
de kosten voor oplevering, herstel en nazorg
€ 1.321,32
de niet gebruikte gevelstenen
€ 4.758,93
het staal en de stalenliggers
€ 4.166,80
opslag brandmeldinstallatie
€ 2.460,50
Totaal
€ 19.427,87
€ 23.175,18

4.De aanvullende posten

4.1.
[gedaagde] heeft in haar akte van 30 mei 2024 aandacht gevraagd voor ‘aanvullende posten volgens het rapport [onderneming 3] ’, zie nrs. 29 t/m 37 en 64 t/m 75 van die akte. [eiseres] acht dit in strijd met de goede procesorde omdat de betreffende posten geen onderwerp van debat zijn geweest en dat [gedaagde] , door alsnog daar aandacht voor te vragen, in strijd heeft gehandeld met de instructie van de rechtbank van 26 april 2024.
4.2.
Het is op zich juist dat de aanvullende posten nog niet inhoudelijk behandeld zijn. Die posten heeft [gedaagde] eerst aan de orde gesteld tijdens de mondelinge behandeling op 27 oktober 2022. Omdat [eiseres] zich over deze punten nog niet had uitgelaten en de rechtbank zich op die punten ook niet had voorbereid, heeft de rechtbank besloten om de 70 punten zoals genoemd en besproken in de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie te bespreken. De aanvullende posten zijn dus op de mondelinge behandeling niet aan de orde geweest. Omdat de tijd te kort bleek om alle 70 punten te bespreken heeft de rechtbank besloten een tweede mondelinge behandeling te bepalen. Die heeft plaats gevonden op 23 februari 2023. Tijdens die mondelinge behandeling zijn alle 70 punten uitgebreid besproken. De aanvullende posten zijn ook toen niet behandeld. Na die mondelinge behandeling hebben partijen aktes genomen waarbij zij nadere bewijsstukken hebben overgelegd.
4.3.
Beide partijen namen hun eerste aktes op 22 maart 2023. [eiseres] nam toen een akte met een vermeerdering van eis in conventie. In die akte (zie de nrs. 98 t/m 102) reageerde [eiseres] ook op het rapport van [onderneming 3] van 19 juli 2022 dat door [gedaagde] op 17 oktober 2022 bij wijziging eis in reconventie in het geding was gebracht. Tegen die reactie maakte [gedaagde] procedureel bezwaar bij brief aan de griffie. Dat bezwaar betrof de reactie van [eiseres] op het rapport van [onderneming 3] en de aanvullende posten die [gedaagde] daaraan ter vermeerdering van haar eis in reconventie had ontleend. De rechtbank heeft dat bezwaar gehonoreerd omdat strikt genomen [eiseres] zich niet aan de afspraak zoals die is geformuleerd in het proces-verbaal van de zitting van 23 februari 2023 had gehouden. Zij had namelijk in de akte van 22 maart 2023 niet alleen een toelichting gegeven op de aanvullende bewijsstukken die zij als producties had overgelegd, maar was ook ingegaan op andere onderwerpen, waaronder de aanvullende posten uit het rapport van [onderneming 3] . Daarvoor was geen gelegenheid geboden door de rechtbank. [eiseres] heeft vervolgens een herziene akte genomen waarin onder meer haar reactie op de aanvullende posten was weggelaten.
4.4.
Aldus is mede als gevolg van het bezwaar van [gedaagde] een situatie ontstaan waarin de aanvullende posten geen onderwerp meer van het debat zijn geweest. Het is om die reden dat de rechtbank daarover in het tussenvonnis van 19 juli 2023 niet heeft beslist.
4.5.
Op zich is het bepaald ongelukkig dat [gedaagde] pas op een zo laat moment, te weten in haar laatste akte na bewijslevering, aangeeft dat er nog beslist moet worden op de aanvullende posten terwijl zij met haar bezwaar tegen de akte van [eiseres] van 22 maart 2022 heeft bewerkstelligd dat ten aanzien van die aanvullende posten nog niet voldaan is aan hoor en wederhoor. Het is dan ook enigszins begrijpelijk dat [eiseres] er met een beroep op de goede procesorde bezwaar tegen heeft dat [gedaagde] de betreffende posten wederom heeft opgenomen in haar akte van 29 mei 2024.
4.6.
Dit bezwaar zal de rechtbank evenwel niet honoreren. In de eerste plaats stond het [gedaagde] vrij om haar eis in reconventie ter zitting van 27 oktober 2022 te vermeerderen met de aanvullende posten. Dat die posten nog geen onderwerp van behandeling zijn geweest, volgt uit grote hoeveelheid onderwerpen die wel aan de orde is geweest. Die hoeveelheid heeft eraan bijgedragen dat de rechtbank vanaf enig moment geen acht meer heeft geslagen op de aanvullende posten. Het was beter geweest als [gedaagde] de rechtbank hier eerder op had gewezen maar het is enigszins begrijpelijk dat zij dat pas heeft gedaan toen er zicht was op afronding van het debat over de 70 onderwerpen. De rechtbank acht het ook in het belang van partijen dat er een eindoordeel komt waarin op alle geschilpunten is beslist. Dan weten zij waar zij aan toe zijn en is een aparte procedure over de aanvullende posten niet meer nodig. Tenslotte veronderstelt de rechtbank dat het inhoudelijke debat over de aanvullende posten, gelet op de stellingen die partijen reeds hebben ingenomen, beperkt kan blijven tot een reactie van [eiseres] bij conclusie of akte in reconventie. Dan is ten aanzien van het inhoudelijke debat aan hoor en wederhoor voldaan. In beginsel zal daarna ter bespreking van die posten een mondelinge behandeling worden bepaald, maar partijen kunnen aangeven daar geen prijs meer op te stellen. De rechtbank zal met die wens dan rekening houden.
4.7.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen:
­ voor een conclusie aan de zijde van [eiseres] waarin zij zich kan uitlaten over de aanvullende posten en waarin zij tevens haar voorkeur kan aangeven betreffende het bepalen van een mondelinge behandeling;
­ een akte aan de zijde van [gedaagde] waarin zij haar voorkeur kan aangeven betreffende het bepalen van een mondelinge behandeling. Alleen indien [eiseres] bij haar akte producties overlegt, mag [gedaagde] zich daarover inhoudelijk uitlaten.
Voor de rolverwijzing hanteert de rechtbank een periode van vier weken. De rechtbank geeft partijen met enige stelligheid in overweging die tijd ook te benutten voor overleg gericht op een vaststellingsovereenkomst. Zij weten immers waar zij aan toe zijn wat betreft de 70 punten die hen verdeeld hielden. Dat zou een basis kunnen, en naar de mening van de rechtbank ook moeten, zijn voor constructief overleg.

5.De beslissing

De rechtbank.
5.1.
verwijst de zaak in conventie en reconventie naar de rol van 6 november 2024 voor een conclusie aan de zijde van [eiseres] waarin zij zich uitsluitend kan uitlaten over de aanvullende posten en waarin zij tevens haar voorkeur kan aangeven betreffende het bepalen van een mondelinge behandeling. Daarna zal een aanhouding van twee weken volgen voor
een akte aan de zijde van [gedaagde] waarin zij uitsluitend mag reageren op eventueel door [eiseres] ingebrachte producties en waarin zij ook haar voorkeur kan aangeven betreffende het bepalen van een mondelinge behandeling;
5.2.
houdt de verdere beoordeling van de zaak in conventie en reconventie aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.

Voetnoten

1.De rechtbank zal bij beoordeling van de eiswijziging rekening houden met het feit dat deze post als schadevergoeding is beoordeeld.