ECLI:NL:RBMNE:2024:759

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
UTR 2879
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in het kader van de overname van private schulden door de minister van Financiën

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister van Financiën om haar private schulden, als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagenaffaire, over te nemen. De minister had de aanvraag van eiseres op 22 juli 2022 afgewezen en bleef bij deze afwijzing na het bestreden besluit van 26 april 2023. De rechtbank behandelde het beroep op 11 januari 2024, waarbij eiseres en haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Na het onderzoek werd direct een mondelinge uitspraak gedaan.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de minister eiseres moet horen en uiterlijk op 8 maart 2024 een nieuw besluit moet nemen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 875,- en moest hij het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden. De rechtbank oordeelde dat eiseres ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarfase, wat in strijd is met artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank benadrukte dat de individuele omstandigheden van eiseres, waaronder gezondheidsproblemen en financiële stress, van groot belang zijn voor de beoordeling van haar situatie.

De rechtbank concludeerde dat de minister de hoorplicht had geschonden en dat eiseres een reële kans moet krijgen om haar situatie in een hoorzitting te presenteren. De minister moet nu een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, waarbij eiseres de mogelijkheid heeft om aanvullende gegevens aan te leveren. De uitspraak biedt een belangrijke precedent voor de behandeling van soortgelijke zaken, waarbij de hoorplicht en de individuele omstandigheden van gedupeerden centraal staan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2879
proces-verbaal mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Akkas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister om de private schulden van eiseres, als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagenaffaire over te nemen.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 22 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 april 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Na het onderzoek heeft de rechtbank meteen mondeling de beslissing gegeven.
Deze luidt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de minister eiseres hoort en vervolgens een nieuw besluit neemt uiterlijk op 8 maart 2024;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres van € 875,-;
  • bepaalt dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoedt.
De beslissing berust op de volgende motivering.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. Zij heeft aan Sociale Banken Nederland (SBN) een lijst van schulden verstrekt. Het gaat om een volgens haar opeisbare schuld bij de bank Primeline van € 28.965,50. De lening is aangegaan om de vast lasten te betalen. Zonder deze lening had eiseres meer schuldeisers gehad en waren haar financiële problemen wellicht groter geweest. Eiseres voelt zich nu gestraft dat de lening niet wordt overgenomen. Zij heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Zij stelt dat zij en haar man gezondheidsproblemen hebben, waardoor hun inkomsten achteruit zijn gegaan. Eiseres vreest dat zij daardoor haar schuld niet meer zal kunnen afbetalen en dat zij haar huis zal moeten verkopen.
3. De minister heeft beslist dat de schuld van eiseres niet voor overname in aanmerking komt, omdat het saldo van de lening niet voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. Eiseres voldoet daarmee niet aan de voorwaarden van de regeling. [1]
4. De rechtbank overweegt dat eiseres al in haar beroepschrift in eigen woorden onder meer heeft aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Gezien de doelgroep van de regeling is dit extra zuur en er is geen reden om dit gebrek te passeren, mede gelet op de individuele omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd.
5. De rechtbank stelt vast dat de minister noch in de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift noch anderszins aan eiseres de vraag heeft gesteld of zij gehoord wilde worden. Hij heeft ook geen termijn gegeven om hierop te antwoorden. Eiseres heeft ook nergens aangegeven dat zij niet gehoord wilde worden. Artikel 7:3, aanhef, en onder c of d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is daarom niet van toepassing. De minister heeft op zitting bevestigd dat daarmee sprake is van een situatie waarin het bezwaar kennelijk ongegrond is bevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb echter geen sprake.
6. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat eiseres reeds in bezwaar heeft aangegeven dat zij in aanmerking wil komen voor de hardheidsclausule, dat de situatie haar veel stress oplevert, dat de kans op nieuwe schulden reëel is en dat de inkomens van haar en haar partner zijn gedaald. Blijkens de stukken hangt dit samen met medische omstandigheden. Daarbij komt dat een senior beleidsadviseur van de minister in een mailbericht heeft aangegeven dat eiseres mogelijk een kandidaat is voor de hardheidsclausule. Omdat destijds de maatschappelijk werker, als voormalig gemachtigde van eiseres, telefonisch niet kon worden bereikt, zijn hem per brief van 13 oktober 2022 vragen gesteld om een totaalbeeld van de situatie van eiseres te krijgen. Reeds daarom is van een kennelijk ongegrond bezwaar geen sprake. Dat de voormalig gemachtigde niet op de brief van 13 oktober 2022 heeft gereageerd, maakt dat niet anders.
7. De rechtbank concludeert dat de minister eiseres artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb heeft geschonden door eiseres in bezwaar niet te horen. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om het gebrek te passeren [2] of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Reeds omdat er vragen zijn over individuele omstandigheden, die nadrukkelijk van belang zijn bij toepassing van de hardheidsclausule, moet eiseres een reële kans krijgen om de gehele situatie van haar en haar partner in een hoorzitting voor het voetlicht te brengen.

Conclusie en gevolgen

8. De minister moet dus een nieuwe beslissing op bezwaar nemen. Overleg met partijen op zitting leert over de te stellen termijn het volgende. Eiseres kan en zal uiterlijk een week na verzending (per mail) van dit proces verbaal nadere gegevens aan de minister overleggen. De minister zal vervolgens eiseres korte tijd later horen en uiterlijk op 8 maart 2024 een beslissing op bezwaar nemen. De rechtbank legt dit op als termijn voor de nieuwe beslissing.
9. Omdat het beroep gegrond is heeft eiseres recht op vergoeding van haar proceskosten (1 punt voor de zitting) en op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
griffier
Rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Besluit betalen private schulden zoals verankerd in afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen.
2.met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.