In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister van Financiën om haar private schulden, als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagenaffaire, over te nemen. De minister had de aanvraag van eiseres op 22 juli 2022 afgewezen en bleef bij deze afwijzing na het bestreden besluit van 26 april 2023. De rechtbank behandelde het beroep op 11 januari 2024, waarbij eiseres en haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Na het onderzoek werd direct een mondelinge uitspraak gedaan.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de minister eiseres moet horen en uiterlijk op 8 maart 2024 een nieuw besluit moet nemen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 875,- en moest hij het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden. De rechtbank oordeelde dat eiseres ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarfase, wat in strijd is met artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank benadrukte dat de individuele omstandigheden van eiseres, waaronder gezondheidsproblemen en financiële stress, van groot belang zijn voor de beoordeling van haar situatie.
De rechtbank concludeerde dat de minister de hoorplicht had geschonden en dat eiseres een reële kans moet krijgen om haar situatie in een hoorzitting te presenteren. De minister moet nu een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, waarbij eiseres de mogelijkheid heeft om aanvullende gegevens aan te leveren. De uitspraak biedt een belangrijke precedent voor de behandeling van soortgelijke zaken, waarbij de hoorplicht en de individuele omstandigheden van gedupeerden centraal staan.