ECLI:NL:RBMNE:2024:7585

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
11104383 \ UC EXPL 24-3233
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van factuur door ondernemer aan incassobureau met geschil over opzegging van overeenkomst

In deze zaak vordert [eiseres] B.V., een incassobureau, betaling van een factuur van [gedaagde], een ondernemer die een serviceabonnement bij [eiseres] had afgesloten. Het abonnement, dat per 1 september 2021 inging, vereiste een schriftelijke opzegging minimaal één maand voor de afloop van de contractperiode. [gedaagde] heeft de factuur van 3 september 2022, die € 635,25 inclusief btw bedroeg, niet betaald en stelt dat hij de overeenkomst mondeling heeft opgezegd op 10 juni 2022. [eiseres] betwist deze opzegging en stelt dat de overeenkomst schriftelijk moest worden opgezegd, wat niet is gebeurd. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de factuur moet betalen, omdat hij niet tijdig heeft opgezegd volgens de voorwaarden van de overeenkomst. De kantonrechter wijst ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toe aan [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11104383 \ UC EXPL 24-3233 RvdH/1037
Vonnis van 4 december 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: Wiggers van Meggelen,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [handelsnaam],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.J.C. van Haren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 7,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres] is een incassobureau. [gedaagde] is ondernemer. Volgens het uittreksel van het Handelsregister handelt hij in auto’s en doet hij reparaties. [gedaagde] heeft per 1 september 2021 bij [eiseres] een serviceabonnement afgesloten. Dat houdt in dat hij tegen een vast bedrag per jaar een aantal dossiers ter incasso uit handen kan geven. [gedaagde] koos voor het basisabonnement: voor € 500,00 exclusief btw zou [eiseres] maximaal 50 dossiers behandelen.
2.2.
Op de overeenkomst tussen partijen zijn de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing. Daarin staat onder andere:
‘6.3. De overeenkomst wordt aangegaan voor de periode en het tarief zoals op de overeenkomst is vermeld of is overeengekomen.
6.4.
De overeenkomst dient minimaal één maand van te voren schriftelijk te worden opgezegd door de opdrachtgever.
[...]
9.6.
Servicecontracten en debiteurenbeheer worden aangegaan voor 1 jaar en worden ieder jaar, indien er geen schriftelijk opzegging middels een email via [e-mailadres] volgt, verlengd met nog 1 jaar. Er geldt een opzegtermijn van 1 maand, voordat het nieuwe jaar ingaat. Maandelijks of tussentijds opzeggen is niet mogelijk.
9.7.
Schriftelijke opzegging is enkel geldig per e-mail hetgeen gezonden dient te worden naar [e-mailadres] onder vermelding van opzegging. Indien opzegging geschiedt middels een ander communicatiemiddel geldt dit niet als opzegging en zal het abonnement doorlopen.’
2.3.
Op 3 september 2022 zond [eiseres] een factuur naar [gedaagde] voor het toen komende jaar. De prijs van het abonnement lag toen iets hoger: het factuurbedrag is € 635,25 inclusief btw. [gedaagde] heeft de factuur niet betaald. Hij wilde niet langer gebruik maken van de diensten van [eiseres] en stelt dat hij de overeenkomst heeft opgezegd.
2.4.
[eiseres] vordert in deze procedure betaling van de factuur van 3 september 2022, de buitengerechtelijke incassokosten (€ 95,29) en de verschenen rente (€ 111,07), een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, [eiseres] wil ook dat [gedaagde] haar proceskosten betaalt.
2.5.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de factuur van [eiseres] moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De opzegging tegen 1 september 2022
3.2.
[gedaagde] stelt dat hij de overeenkomst op 10 juni 2022 mondeling heeft opgezegd tegen 1 september 2022. [eiseres] betwist dat. Of dat zo is, kan in het midden worden gelaten. Partijen hebben namelijk afgesproken dat de overeenkomst schriftelijk moet worden opgezegd.
3.3.
Volgens [gedaagde] is een beroep van [eiseres] op het schriftelijkheidsvereiste naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, maar hij legt niet concreet uit waarom. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld aan te sluiten bij artikel 6:236 onder o BW, wat bepaalt dat de wijze van opzegging overeenkomstig aan de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen uitsluiten of beperken onredelijk bezwarend is, overweegt de kantonrechter als volgt. In de eerste plaats staat niet vast dat de overeenkomst mondeling tot stand is gekomen, zoals [gedaagde] stelt. Er is een schriftelijke overeenkomst tussen partijen. Daarvan uitgaande is de overeengekomen wijze van opzegging gelijk aan de wijze waarop de overeenkomst tot stand kwam.
3.4.
In de tweede plaats is de hiervoor genoemde bepaling niet zonder meer van toepassing op een overeenkomst tussen twee ondernemers (B2B). [gedaagde] doet een beroep op de reflexwerking en heeft gesteld dat 1. [gedaagde] een zeer kleine ondernemer is met weinig ervaring met overeenkomsten als die met [eiseres] en 2. dat de aard van de overeenkomst anders is dan die [gedaagde] bedrijfsmatig sluit. [eiseres] heeft daarentegen onweersproken gesteld dat [gedaagde] meer dan elf jaar ondernemer is en dat hij meerdere dossiers ter incasso heeft ingediend. [eiseres] merkt daarnaast op dat haar overeenkomst eenvoudig is vormgegeven, zodat die ook te begrijpen is voor onervaren ondernemers.
3.5.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] geen beroep kan doen op de reflexwerking. Het gebrek aan ervaring met overeenkomsten als die van [eiseres] leidt er in dit geval niet toe dat [gedaagde] gelijk moet worden gesteld aan een consument. [gedaagde] sluit zelf weliswaar een ander soort overeenkomst met zijn klanten, maar het type overeenkomst dat hij met [eiseres] heeft, valt binnen het soort overeenkomsten dat [gedaagde] in het kader van zijn bedrijfsactiviteiten wordt geacht te kunnen sluiten. Bovendien zijn de algemene voorwaarden niet bijzonder omvangrijk of in onbegrijpelijke taal opgesteld; de overeenkomst ziet niet op ingewikkelde materie. Ook is relevant dat er geen raakvlak is met consumentenovereenkomsten: consumenten sluiten doorgaans namelijk geen abonnementen af bij een incassobureau. Het incasseren van betalingen, zelf of door een derde, is voor een handelaar onderdeel van zijn activiteiten.
3.6.
Andere omstandigheden die het maken dat het onredelijk is dat [eiseres] een schriftelijke opzegging eist, heeft [gedaagde] niet aangevoerd. De bepalingen waarin de eis is vastgelegd (artikel 6.4, 9.6 en 9.7) zijn daarom op de overeenkomst tussen partijen van toepassing. [gedaagde] moest de overeenkomst schriftelijk opzeggen en dat heeft hij niet gedaan. De overeenkomst is daarom niet tijdig tegen 1 september 2022 opgezegd.
De opzegging tegen 1 november 2022
3.7.
[gedaagde] stelt subsidiair dat hij slechts twee maanden (september en oktober 2022) hoeft te betalen, omdat hij het recht had om elk moment op te zeggen met een opzegtermijn van één maand. [gedaagde] stelt dat hij heeft opgezegd tegen 1 november 2022. [gedaagde] verwijst daarbij naar een e-mail van 12 oktober 2022 van een medewerker van [eiseres] aan hem. De kantonrechter kan uit die e-mail niet afleiden dat [gedaagde] de overeenkomst schriftelijk heeft opgezegd tegen 1 november 2022. De vraag of de overeenkomst tussentijds opzegbaar was, kan daarom onbeantwoord blijven.
Conclusie
3.8.
De kantonrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] de overeenkomst niet heeft opgezegd. [gedaagde] moet daarom de factuur van [eiseres] betalen. Omdat [gedaagde] niet op tijd heeft betaald, is hij wettelijke rente verschuldigd: de verschenen wettelijke handelsrente is toewijsbaar, want er is sprake van een handelsovereenkomst. Vanaf de datum van de dagvaarding vordert [eiseres] de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over de hoofdsom. Ook die vordering is toewijsbaar.
3.9.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering is getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 95,29 toegewezen.
3.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
116,39
- griffierecht
328,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
781,89

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 841,61, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 635,25, met ingang van 2 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 781,89, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.