ECLI:NL:RBMNE:2024:758

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/1762
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woningurgentie op basis van Huisvestingsverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres, een alleenstaande moeder met twee kinderen, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor woningurgentie. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht afgewezen, omdat het urgente woonprobleem van eiseres niet in de gemeente Utrecht was ontstaan, maar in de gemeente waar zij eerder woonde. Eiseres heeft sinds maart 2021 tijdelijk bij haar broer gewoond en sindsdien afwisselend bij familieleden, maar het college oordeelde dat haar keuze om in Utrecht een aanvraag in te dienen geen reden was om de voorwaarden van de Huisvestingsverordening te negeren.

De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden heeft besloten dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor woningurgentie. De rechtbank wijst erop dat de relatiebeëindiging, waar eiseres haar aanvraag op baseert, niet in Utrecht heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt ook dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het college zouden verplichten om de hardheidsclausule toe te passen. De gestelde psychische problemen van eiseres en de situatie van haar kinderen zijn niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van een noodsituatie die een uitzondering rechtvaardigt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt vast dat er geen gebrekkige motivering of tekortschietend onderzoek is geweest. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van proceskosten. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1762
proces-verbaal mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2024 in de zaak tussen
[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,het college
(gemachtigde: mr. E. Chahid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een woningurgentie.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 25 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van het college.
Na de behandeling heeft de rechtbank meteen mondeling de beslissing gegeven. Deze luidt als volgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing berust op de volgende motivering.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres is een alleenstaande moeder met twee kinderen van 7 en bijna 12 jaar. Zij is met haar kinderen na verbreking van de samenwoning vertrokken vanuit de echtelijke woning in [plaats] . Sinds maart 2021 heeft eiseres met haar kinderen tijdelijk bij haar broer in [woonplaats] gewoond, maar dat ging niet meer. Sindsdien wonen eiseres en haar kinderen afwisselend bij familieleden in [woonplaats] . De kinderen hebben hoofdverblijf bij haar. Eiseres heeft psychische problemen onder meer vanwege gestelde mishandeling door haar ex-man.
3. Het college heeft de aanvraag om woningurgentie afgewezen [1] , omdat het urgente woonprobleem van eiseres niet in [woonplaats] is ontstaan maar in de gemeente [plaats] . Het college heeft geen grond gezien om met toepassing van de hardheidsclausule hiervan af te wijken.
4. De rechtbank is van oordeel dat het college op goede gronden heeft besloten dat eiseres niet aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening voldoet. Het probleem is niet ontstaan in (de regio) [woonplaats] , nu de relatiebeëindiging waar eiseres haar aanvraag op baseert, niet in [woonplaats] maar in [plaats] heeft plaatsgevonden. De keuze om vervolgens een aanvraag in [woonplaats] in te dienen omdat haar familie hier woont, is een eigen keuze en geen reden voor het college om de voorwaarde van artikel 2.5.2 van de Huisvestingsverordening 2019 die destijds gold, op dit punt niet toe te passen.
5. Ook op basis van de hardheidsclausule van artikel 4.3 van de Huisvestingsverordening hoefde het college geen urgentie te verlenen. Het college doet dat in heel bijzondere gevallen, die kunnen leiden tot levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situaties. Dat is akkoord bevonden door de hoogste rechter in dit soort zaken. Van zo’n situatie is hier geen sprake. Ook niet als het belang van de kinderen daarbij wordt betrokken. Volgens de verklaring van de school hebben de kinderen juist rust gevonden en zijn zij gegroeid in hun cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Eiseres kan nog steeds bij familie terecht. De gestelde onrust in de woonsituatie heeft op hen kennelijk gelukkig geen groot nadelig effect. Ook in de gestelde behandeling voor de psychische klachten van eiseres heeft het college geen reden hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. Dat is geen bijzondere omstandigheid die tot een noodsituatie leidt. Niet is gebleken dat voor een succesvolle medische behandeling andere woonruimte nodig is. Daarbij heeft het college ook mogen verwijzen naar het Corporatiehotel als mogelijkheid voor woonruimte. Dat eiseres nu zwanger is, maakt niet dat het college ten tijde van het bestreden besluit niet mocht verwijzen naar woonruimte voor maximaal drie personen. Er is voor eiseres ook geen onevenredig nadeel in verhouding met het doel van de regeling, namelijk een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van beschikbare en schaarse woonruimte.
6. Wat betreft de overige beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt. De stellingen van de gemachtigde zijn meerdere malen aan de orde geweest in de lagere en hogere rechtspraak. Zo is in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 februari 2023 [2] geoordeeld dat de wijze waarop (ook) deze Huisvestigingsverordening is ingericht, niet is strijd is met de Huisvestingswet. Verder is geoordeeld dat het Verdrag voor de rechten van het kind (artikelen 3 en 27), het Europees Sociaal Handvest (artikelen 17 en 31), artikel 22 van de Grondwet en artikel van het 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen recht op woonruimte garanderen, dan wel dat dit normen zijn die niet vatbaar zijn voor rechtstreekse toepassing. Eiseres kan hierop dan ook geen rechtstreeks beroep doen om voor een woning in aanmerking te komen.
7. Hetzelfde geldt voor artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten. Ook dit verdrag bevat een algemeen geformuleerde doelstelling waaraan de gedragsstaten zich hebben verbonden, maar bevat geen rechtstreekse aanspraak op een woning. Hetgeen namens eiseres in dit geval naar voren is gebracht is geen reden om daar anders over te oordelen. Er is geen inbreuk op het recht op vrije huisvesting, ook niet als de woningbouw de groei van de bevolking niet bijhoudt. De zorgplicht die eiseres stelt gaat niet zo ver dat het college te allen tijde zelfstandige woonruimte naar de keuze van eiseres beschikbaar moet maken.

Conclusie en gevolgen

8. De conclusie is dat de aanvraag op goede gronden is afgewezen. Er is geen sprake van gebrekkige motivering of tekortschietend onderzoek. Het beroep is ongegrond.
9. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van proceskosten.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.5.2. eerste lid, van de Huisvestingsverordening Utrecht 2019.