Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.Waar de procedure over gaat
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats] (Italië).
3.De beoordeling
Trb.1997, 299) zal de rechtbank het Nederlandse recht op deze verzoeken toepassen.
Naar de mening[van de]
RvdK is in het onderzoek de noodzaak van een verhuizing naar Italië voor [minderjarige 1] niet bevestigd, enkel moeders eigen sterke wens daartoe. Het verlangen van moeder naar een leven in moeders geboorteland, kan de RvdK heel goed begrijpen. Een verhuizing van [minderjarige 1] naar Italië echte de RvdK echter momenteel niet in het belang van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] is een jongen die het fijn heeft bij beide ouders,. Het blijven wonen in Nederland stelt [minderjarige 1] in staat om onderdeel te zijn van zowel het gezin van moeder als van vader. Het stelt [minderjarige 1] in staat vader frequent te zien, maar ook echt onderdeel te zijn van vaders gezin. Waarin hij niet alleen een goed contact met vaders partner en diens zoontje heeft, maar waarbinnen hij op korte termijn een halfbroertje of halfzusje mag verwelkomen. De RvdK hecht veel waarde aan [minderjarige 1] ’s in art. 8 EVRM verankerde recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven. Aanvullend hecht de RvdK er veel waarde aan dat [minderjarige 1] de mogelijkheid heeft om samen met zijn halfbroertje/halfzusje in de nabijheid op te groeien. Een verhuizing naar Italië zou [minderjarige 1] hier enorm in belemmeren. Niet alleen zal het contact met vader minder worden, ook zou hij, alleen op afstand onderdeel kunnen zijn van het gezin van vader. Hoewel er hedendaags meer dan voldoende digitale middelen zijn om contact op afstand mogelijk[te]
maken, is het hebben van fysiek contact en de bijbehorende nabijheid van wie je lief is in combinatie met het daadwerkelijk kunnen zijn in een omgeving waarin iemands leven zich afspeelt kwalitatiever van aard. Kijkend naar de situatie van [minderjarige 1] heeft hij recht om ook in de vertrouwde leefomgeving van vader op te mogen groeien. De geboden alternatieve van moeder, zoals een maandelijks weekend en een uitgebreidere vakantieregeling zijn hiervoor naar de mening van de RvdK te beperkt.
€ 155,- per dag voor kan ontvangen (€ 1.085,- per week). Het appartement van de vrouw is gelegen aan het Gardameer, en kan volgens de man gemakkelijk worden verhuurd. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling evenwel verklaard dat zij het appartement niet wil verhuren. In het verleden heeft zij het appartement in de maanden juli en augustus wel verhuurd, maar dat doet zij al lang niet meer, en zij wil het appartement juist in die maanden gebruiken om met [minderjarige 1] in Italië te kunnen zijn. Nu de rechtbank zal bepalen dat de vrouw met [minderjarige 1] in Nederland moet blijven, is het logisch dat de vrouw in de vakanties zoveel mogelijk met [minderjarige 1] naar Italië wil gaan, hetgeen haar mogelijkheden om haar appartement te verhuren aanzienlijk belemmert. Daarnaast heeft de man zelf aangevoerd dat de vrouw haar appartement kan verkopen, om met de verkoopopbrengst een woning in Nederland te kunnen kopen. Nu de gemeenschappelijk woning aan de man zal worden toegedeeld en de vrouw deze zal moeten verlaten (zie de rechtsoverwegingen 3.42 tot en met 3.46 hierna), is niet uitgesloten dat de vrouw haar appartement inderdaad zal moeten verkopen. In dat geval kan zij überhaupt geen inkomsten uit verhuur meer genereren,
Trb.1988, 130, hierna ook te noemen: het HHV 1978. Uitgangspunt van het HHV 1978 is de bevoegdheid van partijen om zelf een rechtskeuze uit te brengen. Een rechtsgeldige rechtskeuze prevaleert boven de in het verdrag neergelegde objectieve verwijzingsregels (zie artikel 3 van het HHV 1978). De man heeft zich op het standpunt gesteld dat partijen bij huwelijksakte een rechtskeuze hebben gemaakt voor het Italiaanse recht. De vraag is of dit als een formeel rechtsgeldige rechtskeuze kwalificeert. Daarbij is allereerst artikel 11 van het HHV 1978 van belang. Artikel 11 van het HHV 1978 bepaalt dat de aanwijzing van het toepasselijke recht of uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen, of ondubbelzinnig moet voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden. Artikel 13 van het HHV 1978 bepaalt vervolgens dat een uitdrukkelijk overeengekomen aanwijzing van het toepasselijke recht dient te geschieden in de vorm welke voor huwelijkse voorwaarden is voorgeschreven, hetzij door het aangewezen interne recht, hetzij door het interne recht van de plaats waar die aanwijzing geschiedt, en dat de aanwijzing in elk geval dient te worden neergelegd in een gedagtekend en door beide echtgenoten ondertekend schriftelijk stuk. In artikel 12 van het HHV 1978 is bepaald dat huwelijkse voorwaarden, wat de vorm betreft, geldig zijn indien zij in overeenstemming zijn hetzij met het interne recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, hetzij met het interne recht van de plaats waar zij werden aangegaan, en dat zij in elk geval dienen te worden neergelegd in een gedagtekend en door beide echtgenoten ondertekend schriftelijk stuk.
op eerste afroep van de manaan hem toegedeeld en geleverd dient te worden. Als de man wil dat de woning eerder aan hem wordt geleverd dan na afloop van de termijn van zes maanden dat de vrouw nog het voortgezet gebruik van de woning heeft, kan hij dit dus realiseren. De omvang van de gebruiksvergoeding zal dan echter niet wijzigen, ondanks dat de man dan enig eigenaar van de woning is, en de vrouw nog een bepaalde periode het uitsluitend gebruik heeft. De man heeft er in dat geval immers zelf voor gekozen om de woning alvast geleverd te krijgen en alvast enig eigenaar van de woning te worden, terwijl de vrouw nog het gebruik van de woning heeft.
€ 23.596,17 te betalen als vergoeding van de helft van het bedrag dat hij tot januari 2023 heeft afgelost op de hypothecaire geldlening die aan de gemeenschappelijke woning is verbonden. De man stelt dat de vrouw als mede-eigenaar van de woning de helft van deze aflossingen had behoren te dragen. Nu deze vordering niet voortvloeit uit het huwelijksvermogensregime van partijen, is de rechtbank op grond van artikel 4 Brussel Ibis Vo (Verordening EU, nr. 1215/2012) bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen. Daarbij is op het verzoek van de man het Nederlandse recht van toepassing. Het verzoek van de man kwalificeert immers als een regresvordering uit hoofde van een (hypothecaire geldlenings-)overeenkomst die partijen met de ABN Amro bank hebben gesloten. Dergelijke regresvorderingen kwalificeren zelf ook als een verbintenis uit overeenkomst (zie HvJ EU 15 juni 2017, C-249/16,
JBPR2017/43). Dat betekent dat op deze regresvordering op grond van artikel 4 lid 2 Rome I Vo (Verordening EG, nr. 593/2008) het Nederlandse recht toegepast moet worden.
€ 101.368,- is gestort op een bankrekening alleen ten name van de vrouw, ten laste van welke bankrekening in diezelfde periode weer een bedrag van € 72.540,- naar de gemeenschappelijke bankrekening is teruggestort. Per 9 februari 2022 moet het saldo van de bankrekening van de vrouw dus € 28.828,- hebben bedragen. Daarmee is de vrouw met dit bedrag verrijkt, en de man verarmd, zodat zij uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking dit bedrag van € 28.828,- aan hem dient te vergoeden. Als de vrouw niet betwist dat de stortingen op haar bankrekeningen volledig ten laste van het privévermogen van de man zijn gekomen, is de man bereid uitsluitend aanspraak te maken op de helft van het bedrag van
€ 28.828,-.
€ 2.824,32 zal worden toegewezen.
4.Conclusie
€ 23.596,- en € 2.824,32 te betalen.