In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De rechtbank heeft op 20 december 2024 uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer UTR 23/6651. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. O.H.G. Daane Bolier, had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin hem geen recht op een Wajong-uitkering werd toegekend. Dit besluit werd op 3 februari 2023 genomen. Na een beslissing op bezwaar van 30 november 2023, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft de verzoeker beroep ingesteld. Echter, op 1 maart 2024 heeft het Uwv de eerdere beslissing gewijzigd en medegedeeld dat de verzoeker met ingang van 24 maart 2014 recht heeft op een Wajong-uitkering.
Na deze wijziging heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten die hij heeft gemaakt in de beroepsfase. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv in de door verzoeker gemaakte proceskosten moet worden veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 875,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast moet het Uwv ook het griffierecht van € 50,- aan verzoeker betalen, zoals voorgeschreven in artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier, P.W. Hogenbirk, was aanwezig bij de uitspraak.