Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2024 de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats] , eiser,
Procesverloop
(UOB I), het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat dit te laat was ingediend. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ambtshalve in behandeling genomen en de naheffingsaanslag uit coulance vernietigt. In deze uitspraak op bezwaar staat: “de gevraagde proceskosten vergoeding wordt zo spoedig mogelijk overgemaakt”.
17 januari 2024 een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is en zijn beroep zich nu richt tegen dit besluit. Ook hierin ligt het procesbelang. Op grond van het vertrouwensbeginsel mocht eiser ervan uit gaan dat hij een proceskostenvergoeding zou krijgen. De heffingsambtenaar lijkt hier hangende beroep op terug te komen. Volgens eiser levert dit een verbod van reformatio in peius op, eiser zou door het instellen van beroep in een slechtere positie raken.
Overwegingen
1 procespunt met een wegingsfactor 0,5 naar het toen geldende recht. De rechtbank vertrouwt erop dat de heffingsambtenaar daar alsnog uitvoering aan geeft. De rechtbank kan dit niet opleggen.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 december 2024.