1.4.Partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling. De rechtbank heeft op basis van de stukken uitspraak gedaan.
2. De woning betreft een in 1989 gebouwde tussenwoning met een gebruiksoppervlakte van 112 m2, op een perceel van 151 m2.
3. In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022. Eiseres bepleit een lagere waarde, te weten € 430.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 472.000,-.
4. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
5. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2022) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiseres ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
6. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met drie verkopen in [plaats] , te weten:
- [adres 2] , verkocht op 24 november 2021 voor € 545.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 6 september 2021 voor € 530.000,-;
- [adres 4] , verkocht op 20 december 2021 voor € 440.000,-.
Beoordeling van het geschil
De WOZ-waarde van de woning
7. Volgens eiseres is verweerder er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Zij stelt dat er sprake is van achterstallig onderhoud en zij noemt expliciet de verouderde keuken en badkamer/sanitair, alsmede de serre die aan vervanging toe is.
8. Verweerder heeft in beroep een taxatiematrix overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met die taxatiematrix niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
9. Op zichzelf zijn de referentiewoningen redelijk goed vergelijkbaar. De woningen [adres 2] en [adres 3] zijn uit dezelfde bouwperiode, ongeveer even groot qua inhoud en perceel, maar hebben een beduidend betere staat van onderhoud en voorzieningen niveau. Dit resulteert in een prijs per m2 van € 3.706,- respectievelijk € 3.600,-, tegenover een prijs per m2 van € 2.509,- voor de woning. De woning [adres 4] heeft een staat van onderhoud en voorzieningenniveau dat vergelijkbaar is met de woning (voldoende respectievelijk matig). Deze woning heeft dan ook een fors lagere prijs per m2, € 2.696,- tegenover € 2.509,- voor de woning. In zoverre zijn de woning [adres 4] en de woning beter te vergelijken, maar zelfs dan is er een verschil in prijs per m2, waarbij de woning nog altijd de laagste waarde per m2 heeft.
Als er strikt gekeken wordt naar de prijs per vierkante meter lijkt de waarde door verweerder niet te hoog vastgesteld.
Grond en serre, verweerder heeft de waarde niet aannemelijk gemaakt
10. Hoewel uit de vergelijkingen van de prijs per vierkante meter dus lijkt te volgen dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, blijft er een opvallend verschil tussen de [adres 4] en de woning. Er zijn twee aspecten die dat verschil veroorzaken: Het verschil in (de waarde van) de grond en het bedrag van € 30.000,- dat verweerder heeft gerekend voor de serre. Het verschil in de waarde voor de grond is passend, naar het oordeel van de rechtbank. Daarbij heeft verweerder voor alle woningen gebruik gemaakt van dezelfde grondstaffel. Daarmee wordt dit verschil in waarde goed verklaard.
Dat is echter niet het geval voor de serre. Aan de serre heeft verweerder een waarde toegekend van € 30.301,-. Dat lijkt een door verweerder gebruikte standaardwaarde voor een aangebouwde serre of uitbouw. Een dergelijk bedrag zou passend zijn voor een serre met een normaal/voldoende staat van onderhoud.
Echter, eiseres heeft in haar beroepschrift expliciet en onweersproken gesteld en (onder meer met foto’s) onderbouwd dat de serre van zeer slechte kwaliteit is en geheel vervangen dient te worden. Nu de serre door verweerder apart is opgevoerd en daaraan een standaard bedrag heeft toegekend is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de slechte staat van deze serre. In zoverre heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is dus gegrond en de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd.
Heeft eiseres de waarde aannemelijk gemaakt?
11. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiseres de door haar voorgestane waarde van € 430.000,- aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat inderdaad het geval. Uit het voorgaande volgt immers dat met de door verweerder vastgestelde waarde voor de serre onvoldoende rekening is gehouden met de slechte staat daarvan. Eiseres heeft gesteld en gemotiveerd onderbouwd dat de serre geheel vervangen dient te worden. Gelet op de aard van een serre en de beschrijving van eiseres van de staat waarin de serre zich bevindt, moet het ervoor worden gehouden dat de serre volledig dient te worden vervangen en dus geen waarde meer vertegenwoordigt. Gelet daarop moet het ervoor gehouden worden dat aan de serre in het geheel geen waarde dient te worden toegekend. Dat betekent dat de waarde van de woning met € 30.000,- dient te worden verlaagd, zodat de waarde (afgerond) op € 430.000,- dient uit te komen. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.