ECLI:NL:RBMNE:2024:7543

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
C/16/583980 / JE RK-24-1816 en C/16/584116 / JE RK 24-1829
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 29 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, die sinds 30 augustus 2024 in een pleeggezin verblijven. De vader van de kinderen, die het ouderlijk gezag heeft, kampt met complexe rouwverwerking na het overlijden van de moeder in 2020, wat zijn emotionele beschikbaarheid voor de kinderen beïnvloedt. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland beoordeeld en besloten om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen tot 30 november 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing met zes maanden te verlengen tot 30 mei 2025. De kinderrechter benadrukt dat de vader stappen moet ondernemen om zijn leven weer op te pakken en dat de kinderen een stabiele opvoedplek nodig hebben, wat momenteel niet bij de vader is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kinderrechter heeft de GI verzocht om de rechtbank te informeren over de voortgang van de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/583980 / JE RK 24-1816 (ondertoezichtstelling)
Zaaknummer: C/16/584116 / JE RK 24-1829 (uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 29 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Midden-Nederland, Utrecht,
hierna te noemen de Raad,
en
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
Hierna te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. T. de Jong te Utrecht.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[informant] , GZ-psycholoog.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift (ondertoezichtstelling) van de Raad met bijlagen, ontvangen op 12 november 2024;
  • het verzoekschrift (uithuisplaatsing) van de GI met bijlagen, ontvangen op 14 november 2024;
  • het bericht van de advocaat van de vader met bijlagen van 20 november 2024;
  • het bericht van de vader met bijlagen van 22 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 november 2024. De kinderrechter heeft de zaken bekend onder de zaaknummers 583980 en 584116 gevoegd behandeld met de zaken bekend onder de zaaknummers 581929 en 584143. Met instemming van de partijen gelden de stukken die in de afzonderlijke dossiers van de hiervoor genoemde zaaknummers zijn ingediend als hier ingelast.
1.3.
Bij de zitting waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- mevrouw [A] namens de Raad;
  • mevrouw [B] en mevrouw [C] namens de GI;
  • de heer [informant] , GZ-psycholoog.
1.4.
Aan de heer [D] , de neef van de vader, is bijzondere toegang tot de zitting verleend.
1.5.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.6.
De kinderrechter heeft niet direct na de mondelinge behandeling uitspraak gedaan. De aanwezige partijen konden op vrijdag 29 november 2024 de griffie van de rechtbank bellen om het dictum van deze beslissing te horen. Dit is de schriftelijke uitwerking van die beslissing. De beslissingen in de zaken 581929 en 584143 volgen op een later moment in aparte beschikkingen.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hij heeft het eenhoofdig gezag sinds het overlijden van de moeder op 21 april 2020.
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds 30 augustus 2024 in het huidige pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 30 augustus 2024 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 30 november 2024. In diezelfde beschikking heeft de kinderrechter de machtiging verleend [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een (netwerk)pleeggezin voor de duur van vier weken, dus tot 27 september 2024, welke maatregel vervolgens bij beschikking van 6 september 2024 is verlengd tot 30 november 2024.

3.De verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, te weten tot 30 november 2025, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI verzoekt een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI heeft op de zitting aangegeven dat zij zich ook kan vinden in een toets moment na zes maanden.

4.De standpunten

4.1.
De vader kan zich vinden in het verzoek van de ondertoezichtstelling, maar niet in de machtiging tot uithuisplaatsing. Vader wil dat de kinderen bij weer bij hem wonen en vindt dat deze situatie zowel bij de vader als de kinderen meer kwaad doet dan goed.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de GI voor de duur van een jaar, te weten tot 30 november 2025. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter namelijk van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor de ondertoezichtstelling genoemd in artikel 1:255 BW.
5.2.
De kinderrechter verlengt de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van zes maanden, (artikel 1:265c, tweede lid, BW), te weten tot 30 mei 2025, en houdt het verzoek voor het overige aan. De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria voor de machtiging tot uithuisplaatsing in artikel 1:265b BW. Hierna legt de kinderrechter uit waarom zij deze beslissingen neemt.
Wettelijk kader
De ondertoezichtstelling
Ernstige ontwikkelingsbedreigingen
5.3.
Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zo is bij vader sprake van een complexe rouwverwerking, waardoor hij voor de kinderen emotioneel nog niet voldoende beschikbaar is. De kinderrechter begrijpt dat de vader een moeilijke tijd heeft (gehad), maar ziet dat het belang van de kinderen hieronder is komen te lijden. De vader heeft de jongens – al dan niet onbewust – belast met volwassenproblematiek en zaken rondom overlijden van hun moeder vier jaren geleden. In de afgelopen periode hebben de kinderen veel spanning, stress en boosheid ervaren bij hun vader, en hebben zij een zorgende rol op zich genomen die niet past bij hun leeftijd. Op deze manier is er geen ruimte voor bijvoorbeeld hun eigen rouwverwerking. Dit zorgt ervoor dat beide kinderen moeite hebben met het uiten van emoties. Het voorgaande vindt de kinderrechter erg zorgelijk, nu de kinderen met het verlies van hun moeder veel te verwerken hebben.
5.4.
Daarnaast vindt de kinderrechter het zorgelijk dat de vader zich nu vooral lijkt te focussen op het terugkrijgen van de kinderen, en daarmee weer geen ruimte heeft om aandacht te hebben voor de belangen van de kinderen Op dit moment zijn er bijvoorbeeld zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] op school. Hij heeft veel aansturing nodig, komt niet tot leren, en het is gebleken dat de situatie met zijn vader hem veel bezig houdt. Zo heeft hij op school gezegd dat zijn vader zou gaan schieten. De GI heeft aangegeven dat vader vervolgens in een gesprek met school het voornamelijk heeft over de aangifte, en dan niet hoort hoe het daadwerkelijk met [minderjarige 1] gaat. De kinderrechter maakt hieruit op dat de vader recent nog steeds zijn eigen emoties de boventoon laat voeren en dat het overlijden van de moeder, de aangifte en alles wat daar om heen speelt, voor vader nog belangrijke onderwerpen zijn. Dit vormt een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] , waarvoor hulpverlening voor het gezin nodig is.
Accepteren van hulpverlening
5.5.
De GI wil namelijk een 2thepointtraject inzetten, wat nodig is om te kijken of de kinderen weer naar huis kunnen, maar daar komt in tegenstelling tot wat zij hebben afgesproken met vader geen akkoord voor. Hulpverlening in het belang van de kinderen komt daardoor niet van de grond. De kinderrechter vindt dit zeer jammer, omdat een dergelijk hulpverleningstraject juist ertoe kan leiden dat de kinderen weer bij de vader kunnen worden teruggeplaatst.
5.6.
Ook heeft de visie van vader op de omgang met de kinderen, die niet in lijn is met de visie van de GI, mogelijk tot gevolg dat hij juist minder omgang met de kinderen heeft dan iedereen voor de vader en de kinderen wil. De kinderrechter vindt het bijvoorbeeld jammer om te horen dat [minderjarige 1] hierdoor niet zijn verjaardag heeft kunnen vieren met zijn vader, en de kinderrechter hoopt dan ook dat de vader inziet dat zijn houding juist averechts werkt en dat de hulpverlening in het belang van de kinderen is.
Geen vrijwillig kader
5.7.
Volgens de kinderrechter kan de noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen en de vader door al deze omstandigheden niet plaatsvinden in het vrijwillig kader. De kinderrechter ziet dat de vader veel van zijn kinderen houdt en de hulpverlening wil accepteren, maar ziet ook dat het vader door zijn emoties niet lukt om hulpverlening te accepteren. De kinderrechter vindt het om al deze omstandigheden in het belang van de kinderen dat de GI betrokken is en de regie voert. Hoe meer de vader laat zien dat hij de komende periode stappen maakt, hoe meer de kinderen omgang kunnen hebben met de vader en hoe eerder hij uiteindelijk weer zelf de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van zijn kinderen kan dragen.
Doelen van de ondertoezichtstelling
5.8.
De kinderrechter merkt op dat de aankomende tijd in de ondertoezichtstelling moet worden gewerkt aan de volgende doelen:
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontwikkelen zich conform hun ontwikkelingstaken, waarbij zij leren om met de ‘life-events’ in hun leven om te gaan;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een vader die emotioneel beschikbaar is en hen stimuleert in hun ontwikkeling op de momenten dat ze contact met vader hebben. Dat betekent dat vader meer oog en aandacht heeft voor de behoeften van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zowel sociaal-emotioneel als fysiek vlak;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren duidelijkheid over hun toekomstperspectief;
  • Vader maakt zijn eigen emoties ondergeschikt aan of kan deze emoties tijdelijk parkeren als dat is wat de kinderen nodig hebben. Dit betekent (dus) dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet langer worden belast met volwassen zaken (zoals het onderzoek naar de doodsoorzaak van moeder).
De uithuisplaatsing
5.9.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing is de kinderrechter van oordeel dat dit gelet op de voorgaande omstandigheden in het belang is van de verzorging en de opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij hebben op dit moment beiden een stabiele opvoedplek nodig, ook al kan de kinderrechter zich voorstellen dat zij liever bij hun vader wonen in hun eigen omgeving. Het is alleen belangrijk dat de vader de komende tijd aan zichzelf gaat werken en probeert zijn leven weer op te pakken, zodat hij weer voor de kinderen kan zorgen. Op dit moment is die stabiele opvoedplek helaas niet bij hem. De kinderrechter verlengt de uithuisplaatsing zes maanden, zodat dan bekeken kan worden welke stappen er zijn gezet, en of de kinderen al terug kunnen naar de vader. Net als in de vorige beschikking geeft de kinderrechter de GI mee dat regelmatig contact tussen de vader en de kinderen in ieder geval in hun belang is, mits dat veilig is. De kinderrechter geeft de GI mee om te kijken naar omgang met de kinderen bij de vader thuis, als vader daaraan meewerkt, omdat de vader en de kinderen in deze periode voor elkaar ook een steun zijn.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.6.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 30 november 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 30 mei 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing op het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aan;
6.5.
verzoekt de griffieruiterlijk een week voor 30 mei 2025 een nadere zitting in te plannen;
6.6.
verzoekt de GIuiterlijk 25 april 2025 de rechtbank (en de overige belanghebbenden) te informeren over de stand van zaken.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2024 door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. A.W.S. Stukker als griffier, en op schrift gesteld op 12 december 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.