In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiseres] en de verzekeraar Scildon N.V. over de gevolgen van fondswisselingen die zijn uitgevoerd door de ex-partner van [eiseres], [A], terwijl er een maritaal derdenbeslag op de levensverzekering rustte. De rechtbank heeft op 31 december 2024 uitspraak gedaan. De kern van het geschil is of Scildon het recht had om de fondswisselingen toe te staan, gezien het maritaal beslag dat door [eiseres] was gelegd. [Eiseres] stelt dat de waarde van de levensverzekering is gedaald door deze fondswisselingen, waardoor zij minder geld heeft ontvangen na de echtscheiding. Ze vordert schadevergoeding van Scildon voor het mislopen van geld door de waardevermindering van de verzekering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het maritaal beslag rust op de waarde van de levensverzekering, maar dat de fondswisselingen geen rechtshandelingen zijn die onder de blokkerende werking van artikel 479kc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vallen. De rechtbank oordeelt dat Scildon zich aan de verplichtingen van het maritaal beslag heeft gehouden en dat er geen sprake is van wanprestatie of onrechtmatige daad. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van € 6.925,00.
De uitspraak benadrukt de juridische nuances rondom het maritaal beslag en de rechten van de verzekeringnemer en begunstigden in het kader van levensverzekeringen. De rechtbank concludeert dat de fondswisselingen geen rechtsgevolg hebben dat de positie van de beslaglegger negatief beïnvloedt, en dat de toestemming van [eiseres] voor de fondswisselingen niet vereist was, aangezien [A] de primair begunstigde is.