ECLI:NL:RBMNE:2024:7508

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
AWB 24-7837
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning op basis van drugshandel

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker, die in Utrecht woont, had bezwaar gemaakt tegen de sluiting van zijn woning door de burgemeester van de gemeente Utrecht op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had besloten de woning voor zes maanden te sluiten na het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs, illegale wapens, en een aanzienlijk geldbedrag in de woning. Verzoeker voerde aan dat hij niet in staat was gesteld om een zienswijze in te dienen en dat de sluiting niet noodzakelijk was, aangezien hij zelf niet handelde in drugs en er geen monitoring door de politie had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester terecht had besloten tot sluiting, gezien de ernst van de situatie en de aanwezigheid van drugs en wapens. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had en dat de belangen van de burgemeester bij sluiting zwaarder wogen dan die van verzoeker. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de burgemeester om woningen te sluiten bij drugshandel en de noodzaak om de openbare orde te handhaven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7837

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. M. van Viegen),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. A. Hogendoorn).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de sluiting van zijn woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
1.1.
Met het bestreden besluit van 27 november 2024 heeft de burgemeester besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van zes maanden. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft verzocht om een voorlopige voorziening.
1.2.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.

Inleiding

2. Verzoeker woont aan de [adres] in [woonplaats]. Op 24 oktober 2024 zijn daar door de politie verschillende soorten harddrugs en softdrugs aangetroffen. Daarnaast zijn er meerdere (illegale) wapens, een contant geldbedrag van € 6.617,85, sealapparatuur en verpakkingsmateriaal gevonden. Verder zijn er over de woning meerdere meldingen van overlast binnengekomen, en ook een anonieme melding over de handel in drugs door een bewoner van de woning. Een en ander is opgenomen in een bestuurlijke rapportage van 25 oktober 2024. De burgemeester heeft besloten de woning te sluiten voor de duur van zes maanden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter bekijkt of het nodig is om het besluit van de burgemeester te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter maakt deze beoordeling aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangedragen, de zogenaamde gronden. De voorzieningenrechter geeft op hoofdlijnen een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit en daarmee van de kans van slagen van het bezwaarschrift. Aan de hand daarvan weegt hij de belangen van verzoeker en van de burgemeester bij een schorsing. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoeker bij het schorsen daarvan. De rechtbank is in een eventuele latere procedure niet aan dit oordeel gebonden.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Zienswijze
5. Verzoeker voert aan dat hij ten onrechte niet in staat is gesteld om een zienswijze in te dienen. Verzoeker en zijn gemachtigde hadden de bezwaren graag in persoon willen toelichten. Het is erg vervelend dat dit nu niet mogelijk is geweest.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester een voornemen heeft verstuurd, gedateerd op 1 november 2024 en dat deze op 11 november per aangetekende post is verzonden. Deze brief is op 18 november opgehaald, de laatste dag van de termijn van de zienswijze. Op 20 november 2024 heeft de gemachtigde van verzoeker verzocht om de processtukken en een (nadere) termijn voor het indienen van de zienswijze. Op 28 november 2024 heeft verzoeker een reactie van de burgemeester gekregen, waarin wordt medegedeeld dat er inmiddels is besloten en dat de zienswijze uiterlijk 18 november 2024 binnen had moeten zijn.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker wel degelijk de mogelijkheid geboden heeft gekregen om een zienswijze in te dienen. Het komt voor zijn rekening en risico dat hij de aangetekende brief niet tijdig heeft opgehaald. Gelet op de korte termijnen, die horen bij de aard van de procedure, was de burgemeester niet gehouden om verzoeker een nadere termijn te geven voor het indienen van zijn zienswijze. De beroepsgrond slaagt niet.
Bevoegdheid
8. De burgemeester is in beginsel bevoegd om een woning te sluiten als daarin drugs wordt gevonden die bedoeld is voor drugshandel. De burgemeester mag aannemen dat dit zo is als in de woning een handelshoeveelheid drugs wordt gevonden. Deze bevoegdheid staat in artikel 13b van de Opiumwet.
9. Ter zitting is komen vast te staan dat niet in geschil is dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen en dat de burgemeester daarom in beginsel de bevoegdheid heeft om de woning te sluiten. Daarbij komt dat er ook verpakkingsmateriaal, wapens, en een grote som contant geld is gevonden, en dat er een anonieme melding is gedaan over drugshandel door een persoon die op het adres verblijft. Of verzoeker hiervan een verwijt kan worden gemaakt, doet er niet toe in het kader van de bevoegdheid. Deze bevoegdheid is pandgebonden. Tussen partijen is wel in geschil of de burgemeester van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Of dat het geval is, wordt hieronder besproken.
Beleidsregels
10. De bevoegdheid van de burgemeester is nader ingevuld in de
Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Utrecht(hierna: de beleidsregels) In deze beleidsregels staan diverse indicatoren die de burgemeester weegt bij het beoordelen of sprake is van een “ernstige situatie”, op grond waarvan tot sluiting van de woning wordt overgegaan, en een waarschuwing of soortgelijke maatregel niet volstaat.
11. Verzoeker heeft aangevoerd dat een aantal indicatoren ten onrechte of niet goed gemotiveerd zijn toegepast.
12. De burgemeester heeft een aantal indicatoren gemotiveerd ten grondslag gelegd aan het besluit. Hoewel verzoeker een aantal indicatoren heeft betwist, zijn niet alle indicatoren vereist voor het vaststellen dat sprake is van een ernstige situatie. De burgemeester heeft ter zitting terecht toegelicht dat bij de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs volgens het beleid als uitgangspunt al sprake is van een “ernstige situatie”. In de beleidsregels staat verder dat een woning in beginsel voor drie maanden gesloten wordt, en bij verwijtbaarheid van de eigenaar voor 6 maanden. De burgemeester heeft in het verweerschrift nader gemotiveerd dat verzoeker wel een verwijt kan worden gemaakt, ook al staat niet vast dat de gevonden drugs (allemaal) van hem waren of dat hij zelf handelde in drugs. Verzoeker had wel degelijk weet van de aanwezigheid van de drugs in zijn woning. Dat baseert de burgemeester op de verklaring van verzoeker zelf en op het feit dat de verschillende drugs op meerdere plekken in de woning in het zicht lagen, alsook de verpakkingsmaterialen en een sealapparaat. De voorzieningenrechter kan de burgemeester hierin volgen. De burgemeester heeft dan ook conform de beleidsregels gehandeld bij het sluiten van de woning voor deze duur.
Noodzaak
13. Verzoeker voert aan dat de maatregel niet noodzakelijk is. Verzoeker heeft zelf niet in drugs gehandeld vanuit de woning en wordt daar ook niet strafrechtelijk voor vervolgd. Het pand was voor de aanhouding van de medebewoner van verzoeker niet bekend als drugspand. Er is geen sprake geweest van monitoring door de politie, er is slechts een vage anonieme melding. De overige meldingen gaan over overlast. Die zien niet op drugshandel. Daarnaast is het probleem inmiddels opgelost. De medebewoner van verzoeker woont er niet langer en is ook niet langer welkom.
14. Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan in beginsel groter zal zijn dan bij softdrugs. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens.
15. De burgemeester heeft erop gewezen dat er een handelshoeveelheid harddrugs en softdrugs is aangetroffen. Daarnaast zijn er meerdere (illegale) wapens, een contant geldbedrag van € 6.617,85, sealapparatuur en verpakkingsmateriaal gevonden. Dat er anoniem een melding is gedaan van drugshandel en daarbij de woning van verzoeker is genoemd is volgens de burgemeester een signaal dat er overlast wordt ervaren en dat hier een noodzaak bestaat om de woning te sluiten, om de openbare orde te herstellen. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter de noodzaak voldoende aangetoond.
Evenwichtigheid
16. Verzoeker voert aan dat hij sinds 2007 eigenaar is van de woning en dat er nooit problemen zijn geweest. Ook heeft hij een blanco strafblad. Hij heeft toegegeven dat een klein gedeelte van de aangetroffen drugs van hem was, maar dat dit uitdrukkelijk voor eigen gebruik was. Daarnaast mist er een belangenafweging in het besluit op het punt dat hij er zes maanden niet kan wonen, dat de medebewoner de meeste schuld treft en dat verzoeker niet bij zijn persoonlijke eigendommen kan. Daarnaast dreigt hij door de sluiting van zijn woning in financiële problemen te komen. Verder heeft verzoeker een vijver met koikarpers, die zullen overlijden als zijn woning zal worden gesloten. De burgemeester had in het geval van verzoeker ook kunnen volstaan met een last onder dwangsom of een waarschuwing.
17. De burgemeester heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk gemaakt dat verzoeker wist dat er een handelshoeveelheid drugs in zijn woning aanwezig was, als ook dat er wapens, sealapparatuur en verpakkingsmateriaal in de woning aanwezig was. Er is dan ook sprake van een bepaalde mate van verwijtbaarheid. Daarnaast weegt mee dat verzoeker kan terugkeren naar zijn woning, nadat de sluitingstermijn van de woning is afgelopen. Verder weegt mee dat verzoeker voor het bereiken van zijn werk geen nadelige gevolgen ondervindt. Hij heeft ter zitting bevestigt dat hij een netwerk van familie en vrienden heeft in zijn woonplaats en dat hij verwacht bij één van hen tijdelijk te kunnen verblijven. De aanwezigheid van de koikarpers maakt niet dat het besluit onevenwichtig is. Daarbij is door de burgemeester ter zitting aangegeven dat er ruimte is voor overleg, over hoe hier praktisch mee omgegaan kan worden. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat het besluit niet onevenwichtig is. De nadelige gevolgen van de sluiting voor verzoeker zijn niet dusdanig dat van sluiting moet worden afgezien.
18. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter moet bij een verzoek om een voorlopige voorziening ook altijd nog zelf de belangen afwegen, maar als al duidelijk is dat het bezwaar niet zal slagen, is er weinig ruimte om op grond van een belangenafweging nog te beslissen dat de woning open mag blijven. De belangenafweging van de voorzieningenrechter valt hier gedeeltelijk samen met die van de burgemeester en daarom verwijst zij naar wat hiervoor al is overwogen over het belang van verzoeker en het belang van de burgemeester bij sluiting.

Conclusie en gevolgen

19. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de sluiting van de woning van verzoeker niet zal worden opgeschort en dat de woning voor zes maanden wordt gesloten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912