ECLI:NL:RBMNE:2024:7472

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/16/583236 / JL RK 24-831
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 28 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming over een minderjarige, geboren in 2009. De Raad verzocht om ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor zes maanden. De kinderrechter heeft de zitting met gesloten deuren gehouden, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De minderjarige verblijft momenteel op een woongroep van Triade Vitree en heeft in het verleden te maken gehad met een onveilige thuissituatie, waaronder huiselijk geweld. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar er is al lange tijd geen contact tussen hen over de opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige binnen het vrijwillige kader weg te nemen. De kinderrechter heeft daarom besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, met als doel een veilige en stabiele opvoedomgeving te creëren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Lelystad
Zaaknummer: C/16/583236 / JL RK 24-831
Datum uitspraak: 28 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Midden-Nederland, Lelystad,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. E. Lucas te Lelystad,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
locatie Almere.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in de beoordeling: het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 29 oktober 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
  • [A] namens de Raad;
  • [B] namens de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft momenteel op een woongroep van Triade Vitree.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van zes maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft veel zorgen om [minderjarige] en vindt dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] heeft zijn jeugd bij de moeder gewoond. In augustus van dit jaar is hij weggelopen na een confrontatie met zijn moeder. Momenteel verblijft hij op een woongroep van Triade Vitree. [minderjarige] is opgegroeid in een fysieke en emotionele onveilige omgeving en heeft al veel meegemaakt. Er heeft huiselijk geweld plaatsgevonden tussen de moeder en haar partner en [minderjarige] is hiervan getuige geweest. De moeder lijkt haar rol in de onveilige thuissituatie niet te erkennen. Het lukt haar niet om zich in te leven in de gevoelens en emoties van [minderjarige] . Sinds [minderjarige] weg is gelopen is er geen contact meer met de moeder. [minderjarige] wil niet meer bij de moeder wonen. Hij wil het liefst bij zijn vader wonen. Het contact tussen de vader en [minderjarige] is pas sinds kort weer opgestart. [minderjarige] wist pas op 10-jarige leeftijd wie zijn vader was en het is hierna niet gelukt om structureel contact tussen de vader en [minderjarige] te realiseren. De moeder wil niet dat [minderjarige] bij de vader gaat wonen.
Gelet op het bovenstaande acht de Raad de ouders op dit moment onvoldoende in staat om de bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] binnen het vrijwillige kader weg te nemen. De ouders hebben gezamenlijk gezag, maar hebben al jarenlang geen contact over [minderjarige] . De moeder diskwalificeert de vader en lijkt niet in te zien wat dit voor [minderjarige] betekent. Ook zijn de ouders het niet eens over de plek waar [minderjarige] moet wonen. De Raad vindt het noodzakelijk dat er een neutrale instantie in het verplichte kader betrokken wordt die kijkt naar het belang van [minderjarige] . De Raad acht een termijn van een jaar voor de ondertoezichtstelling noodzakelijk gezien de complexe, langdurig aanwezige zorgen rondom [minderjarige] . Ook dient er gekeken te worden waar [minderjarige] het beste kan gaan wonen. Het is op dit moment te vroeg om te zeggen dat een plaatsing van [minderjarige] bij de vader wenselijk is om dat het contact nog pril is. De Raad hoopt dat er binnen zes maanden duidelijkheid komt over het toekomstperspectief van [minderjarige] en verzoekt daarom een uithuisplaatsing voor die duur.
4.2.
De moeder geeft aan dat er veel spanningen waren thuis en dat zij moeite had met het gedrag van [minderjarige] . Zij begrijpt niet waarom hij van de een op de andere dag is weggelopen. Ze vindt het goed dat er een ondertoezichtstelling komt voor [minderjarige] , omdat hij met haar niet wil praten en niet eerlijk is. Zo is zij erachter gekomen dat [minderjarige] zich via haar mailadres meerdere keren heeft ziekgemeld op school. De moeder is het niet eens met een uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader. Als [minderjarige] niet bij haar wil wonen, dan vindt zij dat hij moet wonen op een woongroep. De moeder heeft jarenlang gezorgd voor [minderjarige] zonder hulp van de vader en zij maakt zich zorgen om de situatie van de vader. Hij heeft een kleine woning, staat onder bewind en heeft nooit een rol in de opvoeding van [minderjarige] gespeeld. [minderjarige] heeft volgens haar duidelijke regels nodig, die hem op een woongroep geboden kunnen worden.
4.3.
De vader is blij dat hij weer contact heeft met [minderjarige] . Hij is het eens met de ondertoezichtstelling en wil graag dat [minderjarige] bij hem komt wonen. Hij wil dat de komende periode onderzocht wordt of [minderjarige] bij hem kan wonen. Hij zal dit onderzoek geduldig afwachten en tot die tijd vindt hij het goed dat [minderjarige] op de woongroep verblijft. Hij heeft regelmatig contact met de woongroep en vindt dat [minderjarige] het daar goed heeft.
4.4.
De GI erkent de zorgen rondom [minderjarige] en kan daarom instemmen met de door de Raad gedane verzoeken. De GI vindt het belangrijk dat er iemand komt die naar het belang van [minderjarige] kijkt.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn:
  • [minderjarige] heeft langere tijd in fysieke en emotionele onveiligheid geleefd, waardoor hij veel verdriet, onveiligheid en angst heeft ervaren;
  • de relatie tussen de moeder en [minderjarige] is ernstig verstoord;
  • de moeder lijkt haar aandeel en de gevoelens van [minderjarige] niet te (h)erkennen;
  • de ouders hebben geen contact met elkaar, terwijl zij wel gezamenlijk het gezag over [minderjarige] hebben;
  • de moeder heeft in het verleden de geadviseerde hulp voor [minderjarige] geweigerd.
De situatie bij moeder thuis is geëscaleerd en heeft ertoe geleid dat [minderjarige] uiteindelijk is weggelopen. Het is de ouders niet gelukt om deze situatie in het vrijwillige kader gezamenlijk op te lossen. De kinderrechter vindt het daarom noodzakelijk dat er hulpverlening in het gedwongen kader komt.
5.2.
De kinderrechter stelt [minderjarige] onder toezicht voor de duur van een jaar. Binnen de ondertoezichtstelling dient er aan de volgende doelen te worden gewerkt:
  • [minderjarige] groeit op in een perspectief biedende stabiele en veilige opvoedomgeving, waar hij geen getuige is van huiselijk geweld, waar hij kind kan zijn, waar hij zich kan richten op zijn ontwikkeling en de zorg krijgt die hij nodig heeft;
  • [minderjarige] krijgt passende hulpverlening om alle gebeurtenissen uit het verleden (en heden) te verwerken;
  • er vindt (een vorm van) contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder plaats;
  • de moeder accepteert passende hulpverlening voor zichzelf met als doel het contact met [minderjarige] te verbeteren. Hiervoor moet de moeder leren hoe zij aan kan sluiten bij [minderjarige] ;
  • er is zicht op de opvoedvaardigheden van de vader.
5.3.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] [minderjarige] wil op dit moment niet bij de moeder verblijven. Een plaatsing bij de vader is op dit moment nog te vroeg en hierin kan de moeder zich niet vinden. Er moet duidelijkheid komen over het opgroeiperspectief van [minderjarige] en tot die tijd is een uithuisplaatsing noodzakelijk omdat [minderjarige] op een woongroep verblijft.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland met ingang van 28 november 2024 tot 28 november 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 28 november 2024 tot 28 mei 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024 door mr. M.A. Pot, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.R.S. Salomé als griffier, en op schrift gesteld op 11 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.