ECLI:NL:RBMNE:2024:7443

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
16-072493-24 (P) en 05-256407-22 (vord. TUL)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling in het verkeer met tbs en gevangenisstraf

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 februari 2024 in Utrecht met zijn auto tegen de richting van het verkeer inreed op de Rijksweg A2. De verdachte negeerde verkeersborden en waarschuwingen van andere weggebruikers, en botste frontaal op een tegemoetkomende auto, waarbij hij de inzittenden zwaar lichamelijk letsel probeerde toe te brengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, mede door psychische problemen, en legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd tbs met voorwaarden opgelegd ter bescherming van de maatschappij, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. De rechtbank nam de conclusies van deskundigen over die stelden dat de verdachte lijdt aan een lichte verstandelijke beperking en impulsbeheersingsstoornissen. De rechtbank oordeelde dat het gevaarlijke rijgedrag van de verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor de inzittenden van de andere auto met zich meebracht, en dat hij deze kans bewust had aanvaard. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat de rechtbank vond dat behandeling voorop moest staan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-072493-24 (P) en 05-256407-22 (vord. TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2024
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende op het adres [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het in het openbaar gehouden onderzoek op de terechtzittingen van 11 juni 2024 (pro forma), 5 september 2024 (pro forma) en 7 november 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.P. Jansen en van hetgeen mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht, als gemachtigd raadsvrouw namens verdachte op 7 november 2024 naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Primair
Op 29 februari 2024 te Utrecht heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met zijn auto op de rijbaan van de Rijksweg A2 tegen de richting van het verkeer in te rijden, de tegemoetkomende auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te naderen en niet uit te wijken, waardoor hij frontaal op de tegemoetkomende auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gebotst;
Subsidiair
Op 29 februari 2024 te Utrecht zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, door op de rijbaan van de Rijksweg A2 tegen de richting van het verkeer in te rijden en niet uit te wijken voor een tegemoetkomende personenauto, door welke gedraging(en) levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend te bewijzen. Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit bepleit. Voor zover van belang worden de standpunten van de raadsvrouw hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 29 februari 2024 reed ik samen mijn vriendin in mijn Volvo op afrit 7 van de A2 in Utrecht. Ik reed op rijstrook 1 om in te voegen naar de voorsorteerstrook naar links. Op dat moment zag ik uit de tegengestelde richting een grijze Peugeot op mij af komen rijden. Mijn eerste reactie was dat ik uit wilde wijken naar links, omdat er rechts voldoende ruimte was voor de Peugeot bestuurder om uit te wijken. Ik trapte mijn rem volledig in en stuurde naar links om uit te wijken. Ik zag dat de bestuurder van de Peugeot dezelfde kant op stuurde als waar ik naar uitweek. Ik zag dat de bestuurder van de Peugeot zijn vaart niet minderde en op mijn voertuig in stuurde. Ik kreeg het idee dat hij dit opzettelijk heeft gedaan, omdat de hele rijbaan verder vrij was om naar uit te wijken en omdat hij zijn snelheid niet minderde. Ik kon niet verder naar links uitwijken in verband met de vangrail, maar de bestuurder reed vervolgens met zijn voorkant van het voertuig tegen mijn voorkant van het voertuig aan. [2]
De verklaring van getuige [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat een grijs voertuig met ongeveer 70 kilometer per uur ons tegemoet kwam. Ik zag dat mijn vriend uitweek naar de meest linker rijstrook om de tegemoet komende auto te kunnen ontwijken. Ik zag dat de grijze auto dezelfde kant op stuurde, hierdoor kwam ons voertuig hard in botsing met de tegemoetkomende auto. Ik zag nergens om ons heen andere voertuigen. [3]
De verklaring van getuige [getuige 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de grijze auto een korte bocht naar links maakte. Hierdoor dacht ik dat hij een U-Turn zou maken. Ik zag dat de grijze auto geen U-Turn maakte, maar in mijn richting reed. Ik zag dat hij zijn snelheid verhoogde toen hij op de tegengestelde weghelft terechtkwam. Ik stond vooraan bij de verkeerslichten toen het voertuig mij met hoge snelheid passeerde aan mijn rechterkant. Ik zag in mijn achteruitkijkspiegel dat de twee voertuigen, welke achter mij reden, hun snelheid verminderden. Doordat de bestuurder zijn snelheid verhoogde toen hij op de verkeerde weghelft terechtkwam voor tegemoetkomend verkeer, gaf dit mij de indruk dat dit niet per ongeluk gebeurde. Het moment dat het voertuig mij, en de voertuigen achter mij, passeerde, heb ik geclaxonneerd en hoorde ik dat de andere voertuigen dit ook deden. Ik zag dat hier geen gehoor aan werd gegeven door de bestuurder. Dit zag ik doordat hij zijn snelheid niet minderde en in de tegengestelde richting bleef rijden. [4]
De verklaring van getuige [getuige 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de Peugeot linksaf sloeg voor alle voorgesorteerde auto's langs. Ik zag vervolgens de Peugeot de afrit van de A2 oprijden. Ik zag dat hij tegen de richting in, spookrijdend, de afrit van de A2 opreed. Ik zag dat meerdere voertuigen de Peugeot moesten ontwijken. Ik zag dat de Peugeot vervolgens richting een Volvo reed. Ik zag dat de Peugeot de Volvo rechtsvoor frontaal raakte.. [5]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het was begonnen op werk. Veel frustraties. Ik reed erg boos weg. Ik was zo boos aan het rijden. Toen ik eenmaal kwam bij het stoplicht, was ik zo boos. Ik had de hele tijd slechte gedachten over mijzelf. Dat werd steeds erger en erger. Toen ik bij het stoplicht was. Werd het zwart voor mijn ogen en reed ik op de automatische piloot.
V: In welke auto reed je vandaag?
A: Peugeot 206, grijs van kleur. [6]
Een proces-verbaal betreffende de verkeersongevallenanalyse, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij zagen dat de omvangrijkste schade zich aan de rechtervoorzijde en voorzijde van de Peugeot bevond. Wij hadden geen redenen om aan te nemen dat het remsysteem en het stuursysteem van de Peugeot niet naar behoren gewerkt zouden hebben. [7]
De bestuurder van de Volvo reed op de Rijksweg A2 links over de afrit gaande in de richting van de Plutoniumweg. De bestuurder van de Peugeot reed op de afrit in tegengestelde richting aan de Volvo. Hij heeft hierbij drie borden die een geslotenverklaring aangaven en pijlen op het wegdek die een verplichte te volgen richting aanduiden gepasseerd. De rechter voorzijde van de Peugeot heeft de rechter voorzijde van de Volvo geraakt. De Volvo heeft sporen op de geleiderail afgetekend waaruit afgeleid kan worden dat de Volvo door de aanrijding naar achteren is gedrukt. Omdat beide voertuigen overeenkomstige massa’s hadden kan hieruit in ieder geval geconcludeerd worden dat de Peugeot een hogere snelheid had tijdens de aanrijding dan de Volvo. [8]
Bewijsoverwegingen
Kern van de beoordeling
In de kern moet voor het primair ten laste gelegde worden beoordeeld of uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat het verkeersgedrag van verdachte een poging tot zware mishandeling oplevert. De rechtbank zal hieronder uitleggen dat zij vindt dat dit het geval is.
Feitelijke gedragingen zoals omschreven in de tenlastelegging
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte met zijn personenauto op de afrit van de Rijksweg A2 tegen de richting van het verkeer heeft ingereden en tegen een tegemoetkomende personenauto is gebotst.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte niet is uitgeweken voor de tegemoetkomende Volvo. Verdachte heeft in een reflex en ter voorkoming van een botsing naar rechts gestuurd en kon niet weten dat de aangever dezelfde kant op zou sturen. Uit de getuigenverklaringen en de verkeersongevallenanalyse blijkt ook niet dat verdachte en de aangever op exact hetzelfde moment dezelfde kant hebben gekozen, aldus de raadsvrouw. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op de verkeerde weghelft reed en zijn Peugeot in de richting van de Volvo van aangever heeft gestuurd. Verdachte heeft verklaard dat het zijn bedoeling was om uit te wijken voor de Volvo, maar de rechtbank is van oordeel dat deze verklaring zijn weerlegging vindt in de verklaringen van aangever en die van getuige [slachtoffer 2] . Aangever verklaart dat verdachte aan de rechterkant voldoende ruimte had om uit te wijken omdat de hele rijbaan verder vrij was. Volgens aangever stuurde verdachte echter juist niet de rechterkant op en heeft hij bovendien zijn snelheid niet geminderd. Getuige [slachtoffer 2] verklaart eveneens dat er geen andere voertuigen in de buurt waren en verdachte dus ruimte had om uit te wijken, maar dat verdachte juist dezelfde kant op stuurde als de aangever. In het licht van deze verklaringen acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij met zijn stuurbeweging een botsing wilde voorkomen, niet aannemelijk geworden. Als verdachte werkelijk een botsing met de Volvo had willen voorkomen, dan heeft hij daar blijkens de verklaringen van aangever en de getuige genoeg ruimte voor gehad. Verdachte is echter dezelfde kant als de aangever opgestuurd, heeft zijn vaart ook niet geminderd en is frontaal op de auto van aangever ingereden. Het vorengaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte niet is uitgeweken voor de tegemoetkomende Volvo.
Juridisch kader
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd om aan de inzittenden van de Volvo zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van “vol opzet” is in dit geval sprake indien de verdachte met zijn weggedrag het doel had de inzittenden van de Volvo zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Indien van vol opzet geen sprake is, ligt vervolgens de vraag naar “voorwaardelijk opzet” voor: heeft de verdachte zich, door zijn verkeersgedrag, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de betrokken inzittenden van de Volvo zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen?
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Indien sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, is de vervolgvraag of de verdachte die kans ook bewust, dus met een zekere mate van opzet, heeft aanvaard. Sommige gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Over zeer gevaarlijke gedragingen in het verkeer heeft de Hoge Raad overwogen dat deze onder omstandigheden een poging doodslag kunnen opleveren, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeel dient te betrekken dat de verdachte in een dergelijk geval het ook op de koop toe moet nemen dat niet alleen een ander, maar ook hij zelf het leven zal verliezen door zijn gedraging(en). Nu primair een poging zware mishandeling aan verdachte is ten laste gelegd zal de rechtbank in haar oordeel betrekken of verdachte in dit geval op de koop toe heeft genomen dat niet alleen een ander, maar ook hij zelf zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door zijn gedragingen. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid – en onder omstandigheden roekeloos – heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Ten aanzien van het opzet
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte het doel had de inzittenden van de Volvo zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van ‘vol opzet’ is dan ook geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank is wel sprake van een willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat zowel de inzittenden van de Volvo als verdachte zelf zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Dit maakt dat de rechtbank oordeelt dat verdachte zich met het door hem vertoonde rijgedrag schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De rechtbank zal dit oordeel hieronder verder uitleggen aan de hand van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien.
Allereerst overweegt de rechtbank dat het rijgedrag van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat de inzittenden van de auto’s zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Verdachte is immers met onverminderde snelheid op de afrit van een snelweg frontaal tegen een tegemoetkomende auto aangebotst.
Dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van zichzelf en de andere inzittenden ook bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen), blijkt uit het volgende. Verdachte sloeg met zijn Peugeot vlak voor de stoplichten plotseling linksaf en reed daarbij om de voorgesorteerde auto’s langs, waarna hij de afrit van de A2 opreed, tegen de richting van het verkeer in. Gelet op de onlogische manoeuvre (hij moest voor andere auto’s langs rijden), het feit dat er meerdere borden naast de weg en pijlen op de weg staan om spookrijders te waarschuwen en het feit dat andere auto’s hebben geclaxonneerd, moet verdachte zich van het gevaar van zijn actie bewust zijn geweest. Vervolgens is verdachte – toen hij zich moet hebben beseft dat hij tegen de rijrichting in de afrit opreed – niet langzamer gaan rijden of aan de kant gegaan voor andere auto’s. Getuigen verklaren dat hij juist zijn snelheid heeft verhoogd en dat meerdere voertuigen moesten uitwijken. Verdachte bleef met onverminderde snelheid tegen de rijrichting in rijden en heeft, zoals hiervoor is overwogen, zijn auto in de richting van de Volvo gestuurd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het gevaarzettende rijgedrag van verdachte, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van de inzittenden van de Volvo als ook van hemzelf heeft aanvaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 29 februari 2024 te Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met zijn personenauto (Peugeot met kenteken [kenteken] ) op de rijbaan van de
Rijksweg A2 tegen de richting van het verkeer heeft ingereden en een
tegemoetkomende personenauto, te weten een Volvo met daarin die [slachtoffer 1] en
die [slachtoffer 2] is genaderd en niet is uitgeweken voor deze tegemoetkomende
personenauto, waardoor hij, verdachte, frontaal is gebotst op de hem
tegemoetkomende personenauto met daarin die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd ter zake van het door de officier van justitie primair bewezen geachte:
- verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld onder oplegging van voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte, zoals geformuleerd in het advies van de reclassering (hierna: tbs met voorwaarden);
- verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: GVM) op te leggen;
- verdachte te veroordelen tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd en ingehouden is geweest.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd om de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om geen voorwaardelijke tbs en geen GVM op te leggen en in plaats daarvan een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, al dan niet in combinatie met een GVM.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan uit het dossier is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft met zijn auto geprobeerd om de inzittenden van een andere auto (en mogelijk ook zichzelf) zwaar lichamelijk letsel toe brengen. Hij is uit het niets met verhoogde snelheid de afrit opgereden en heeft daarbij diverse verkeersborden en pijlen op het wegdek genegeerd. Ook heeft verdachte waarschuwingen door medeweggebruikers genegeerd. Verdachte bleef met onverminderde snelheid op de verkeerde weghelft rijden en heeft geen uitwijkende beweging gemaakt toen een auto hem tegemoetkwam, als gevolg waarvan hij frontaal tegen deze auto is gebotst. Met deze handelswijze heeft verdachte niet alleen de alleen de inzittenden van de Volvo, maar ook zichzelf ernstig in gevaar gebracht.
Het handelen van de verdachte had grote gevolgen kunnen hebben, waaronder meerdere zwaar gewonde verkeersslachtoffers. De beide slachtoffers en verdachte zelf mogen van geluk spreken dat ze geen letsel hadden of dat hun letsel gering was en dat er geen andere weggebruikers bij het incident betrokken zijn geraakt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij de slachtoffers schade heeft berokkend, angst heeft aangejaagd en dat hij een levensgevaarlijke situatie op de weg heeft gecreëerd.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie op naam van verdachte van 15 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in 2023 is veroordeeld voor een poging zware mishandeling, een mishandeling en een vernieling. Ook deze feiten heeft verdachte als bestuurder van een personenauto gepleegd. Ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit liep verdachte nog in de proeftijd van deze eerdere veroordeling.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een dubbelrapportage over verdachte van 26 augustus 2024, opgesteld door C.J. van Gestel (psychiater) en J.S.H. Stolk (psycholoog). De psychiater concludeert dat bij verdachte sprake is van een lichte verstandelijke beperking, een disruptieve- en impulsbeheersingsstoornis en een recidiverende depressieve stoornis. Ten tijde van het opmaken van het rapport was de depressie niet meer aanwezig maar dat was zij wel ten tijde van het ten laste gelegde feit. Volgens de psychiater hebben de voornoemde stoornissen doorgewerkt in het ten laste gelegde feit. Verdachte is vanaf zijn kindertijd chronisch overgevraagd, kampt met gevoelens van schaamte en somberheid en kwam op de dag van het incident door frustraties op zijn werk in een bewustzijnsvernauwde toestand terecht. Het vorengaande brengt de psychiater tot het advies om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. In de visie van de psychiater is een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden niet toereikend om het recidiverisico terug te dringen. De psychiater adviseert om verdachte een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, waarbij interventies als voorwaarden worden opgelegd om dwangverpleging te voorkomen. De psycholoog concludeert dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een ernstige depressie en traumagerelateerde klachten. Ook de psycholoog meent dat deze stoornissen hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde feit. De psycholoog adviseert eveneens om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en om verdachte een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Volgens de psycholoog is de problematiek van verdachte te ernstig om hem in een ambulant kader te behandelen en dient verdachte te worden behandeld in een klinische setting die aansluit bij zijn cognitieve vaardigheden.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 23 september 2024, uitgebracht door B. Westra, reclasseringswerker. Uit dit advies blijkt dat de reclassering zich goed kan vinden in de conclusies en het interventieadvies van de deskundigen. Net als de deskundigen acht de reclassering een straf met bijzondere voorwaarden niet toereikend om het hoge recidiverisico van verdachte terug te dringen. De reclassering schrijft verder dat verdachte over voldoende motivatie lijkt te beschikken om zich in het kader van een tbs met voorwaarden te laten behandelen. In de visie van de reclassering is het belangrijk dat er ruimschoots de tijd genomen wordt om verdachte te behandelen en te begeleiden. De reclassering adviseert om de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en om tevens een GVM op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden ook na de voorwaardelijke tbs kunnen worden toegepast.
Verminderde toerekenbaarheid
De rechtbank neemt de hiervoor beschreven conclusies van de deskundigen en de reclassering integraal over. Dit betekent dat de rechtbank het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte zal toerekenen.
Op te leggen straf en maatregelZoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Dit betekent dat verdachte gedeeltelijk niet, maar gedeeltelijk ook wel verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door hem gepleegde feit. De rechtbank weegt mee dat verdachte in verband met zijn eerdere veroordeling bekend was met de risico’s van autorijden in een emotionele toestand en dat hij op de dag van het incident geen medicijnen had ingenomen, terwijl hem bekend was dat dit een dempend effect op zijn emoties heeft. De aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, een poging tot zware mishandeling, alsmede de recidive van verdachte maken dat met geen andere straf kan worden volstaan dan een aanzienlijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft gekeken naar straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Hiernaast heeft de rechtbank, zoals hiervoor uiteengezet, meegewogen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Deze straf is hoger dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank komt tot deze hoogte gelet op het extreem gevaarlijke rijgedrag van verdachte, waarbij hij zijn auto als een wapen heeft gebruikt en het feit dat verdachte al eerder voor een vergelijkbaar feit is veroordeeld en daar kennelijk niet van geleerd heeft.
Tbs met voorwaarden
Gelet op de adviezen van de deskundigen en de reclassering zal de rechtbank in het navolgende toetsen of voldaan is aan de voorwaarden om tbs met voorwaarden op te leggen en onderzoeken of de oplegging van deze maatregel in het onderhavige geval passend is.
Voor het kunnen opleggen van tbs met voorwaarden moet aan een aantal vereisten zijn voldaan, te weten:
er dient sprake te zijn van een tbs-waardig delict: een misdrijf bedreigd met ten minste vier jaar gevangenisstraf of dat is genoemd in artikel 37a, eerste lid onder 1, van het Wetboek van Strafrecht;
er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel (gevaarscriterium);
verdachte dient zich bereid te hebben verklaard tot naleving van de voorwaarden, en
er is een recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling een misdrijf is waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van strafrecht, oplegging van de tbs-maatregel mogelijk is. Aan het eerste vereiste voor het opleggen van een tbs met voorwaarden is dan ook voldaan. De rechtbank volgt de deskundigen in hun hierboven genoemde conclusie dat bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een psychische stoornis en legt die ten grondslag aan haar oordeel. Daarmee is ook aan het tweede vereiste voldaan.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – een tbs met voorwaarden aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Gelet op de inhoud van de besproken rapporten acht de rechtbank de problematiek van verdachte zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om hem onbehandeld in de maatschappij te laten terugkeren. De rechtbank weegt hierbij uitdrukkelijk mee dat zowel de deskundigen als de reclassering van mening zijn dat een behandeling door middel van bijzondere voorwaarden een gepasseerd station is. Verdachte heeft bij zijn vorige veroordeling bijzondere voorwaarden opgelegd gekregen en de onderhavige zaak toont aan dat deze voorwaarden onvoldoende waren om het recidiverisico terug te dringen. In het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden kunnen de risico’s voor de veiligheid van anderen (maar ook die van verdachte zelf) beter worden gewaarborgd. Het vorengaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de veiligheid van anderen, gelet op het recidiverisico van verdachte, oplegging van de maatregel vereist. Hiermee is ook aan het derde vereiste voor het opleggen van een tbs met voorwaarden voldaan.
Verdachte heeft aangegeven dat hij bereid is om mee te werken aan de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Hiermee is ook aan het vierde vereiste voor oplegging van een tbs met voorwaarden voldaan.
Het vorengaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat aan alle voorwaarden voor een tbs met voorwaarden is voldaan en dat de oplegging van deze maatregel in deze zaak ook passend en geboden is. Aan de tbs-maatregel zullen de voorwaarden worden verbonden die de reclassering geformuleerd heeft en die in het dictum van deze uitspraak zijn opgenomen.
Voor het geval verdachte een of meer voorwaarden overtreedt en alsnog dwangverpleging zal worden bevolen, overweegt de rechtbank reeds nu het volgende. De rechtbank legt de tbs met voorwaarden op ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, een zogeheten ‘geweldsmisdrijf.’ Door spookrijdend frontaal op een tegenligger in te rijden heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het vorengaande betekent dat de totale duur van een eventuele tbs met dwangverpleging een periode van vier jaar te boven kan gaan en dus niet gemaximeerd is.
Dadelijke uitvoerbaarheid tbs met voorwaarden
De rechtbank verklaart de voorwaarden die aan de tbs-maatregel zijn verbonden dadelijk uitvoerbaar. Gelet op hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidivegevaar is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw soortgelijke misdrijven zal begaan.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Om te voorkomen dat verdachte na beëindiging van de tbs-maatregel zonder behandeling in de maatschappij zal terugkeren, terwijl deze behandeling wel noodzakelijk is voor de verdere inperking van het recidiverisico, zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opleggen. Gelet op wat hiervoor is overwogen ten aanzien van de oplegging van de tbs met voorwaarden, vereist de veiligheid van anderen het opleggen van deze gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Ontzegging van de rijbevoegdheid
Tot slot zal aan verdachte, zoals door de officier van justitie is gevorderd, tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren worden opgelegd, met aftrek van de duur dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is het passend en geboden om deze bijkomende straf voor de maximale duur van vijf jaren op te leggen. Verdachte is namelijk in korte tijd tweemaal veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling waarbij hij de bestuurder van een personenauto is geweest. Gelet op de psychische problematiek die bij verdachte is vastgesteld, is de rechtbank er niet gerust op dat verdachte binnen de termijn van vijf jaren in voldoende mate geschikt is om een auto te besturen.
Voorlopige hechtenis
Verdachte zit op dit moment nog in voorlopige hechtenis. De rechtbank zal bepalen dat de voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.

8.VORDERING TOT TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 15 september 2023 is aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd (parketnummer 05-256407-22). De proeftijd van deze voorwaardelijke veroordeling is op 30 september 2023 ingegaan.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben beiden verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Dit betekent dat de vordering tot tenuitvoerlegging in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt. Net als de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank echter van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in dit geval niet opportuun is. Gelet op de verminderde toerekenbaarheid en de op te leggen tbs met voorwaarden, is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de verdachte voorop dient staan en zo snel mogelijk dient aan te vangen. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 38, 38a, 38z, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
-
ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
vijf jaren;
- bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest;
Terbeschikkingstelling met voorwaarden
- gelast dat
verdachte ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
 Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
 Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt in:
 Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
 Verdachte laat één of meer vingerafdrukken nemen en toont een geldig identiteitsbewijs ten behoeve van de vaststelling van zijn identiteit;
 Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering geeft ter uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
 Verdachte verstrekt een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is aan de reclassering, ten behoeve van de opsporing in geval van ongeoorloofde afwezigheid;
 Verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
 Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
 Verdachte vestigt zich niet zonder voorafgaande toestemming van de reclassering op een ander adres;
 Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact met hem hebben, als dat voor het toezicht van belang is;
  • Verdachte werkt, als de reclassering dat nodig vindt en verdachte ermee instemt, mee aan een time-out opname in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of betrokkene deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
  • Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zonder voorafgaande toestemming van de reclassering;
 Verdachte laat zich opnemen in een FPK of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo spoedig mogelijk. Indien de plaatsing nog niet mogelijk is, laat verdachte zich opnemen in een nader te bepalen overbruggingsplek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
 Verdachte laat zich behandelen door een instelling voor forensische zorg zoals De Waag, Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische opname. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
 Verdachte verblijft, indien de reclassering dat nodig vindt, in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op het klinische verblijf. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte zal medewerking verlenen aan ambulante woonbegeleiding bij hem thuis, Indien betrokkene uit zal stromen naar zijn eigen gezin/woning, dient betrokkene zijn medewerking te verlenen aan ambulante woonbegeleiding bij hem thuis;
 Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, passend bij zijn draagkracht en met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
 Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
- geeft het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Midden-Nederland (adres Zeehaenkade 30, 3526 LC Utrecht) de opdracht om de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of beperking van de vrijheid;

Vordering tot tenuitvoerlegging

- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 05-256407-22 af;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mr. L.C. Michon en mr. F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Mol als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 november 2024.
Mr. L.C. Michon is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 februari 2024 te Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met zijn personenauto (Peugeot met kenteken [kenteken] ) op de rijbaan van de
Rijksweg A2 tegen de richting van het verkeer heeft ingereden en een
tegemoetkomende personenauto, te weten een Volvo met daarin die [slachtoffer 1] en/of
die [slachtoffer 2] is genaderd en niet is uitgeweken voor deze tegemoetkomende
personenauto, waardoor hij, verdachte, frontaal is gebotst op de hem
tegemoetkomende personenauto met daarin die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 februari 2024 te Utrecht als bestuurder van een voertuig
(Peugeot met kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de Rijksweg A2 te Utrecht,
hectometerpaal 58,4, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels
in ernstige mate werden geschonden door met voornoemd voertuig de afrit van de
Rijksweg A2 op te rijden tegen de richting van het verkeer in en hierbij niet uit te
wijken voor een tegemoetkomende personenauto,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
( art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994 )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 maart 2024, genummerd PL0900-2024065146, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 6.
3.Pagina 16.
4.Pagina 10.
5.Pagina 13.
6.Pagina 63.
7.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse (2024065146-8), opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 28 maart 2024, pagina 18.
8.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse (2024065146-8), opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 28 maart 2024, pagina 21 .