4.3Het oordeel van de rechtbank
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 29 februari 2024 reed ik samen mijn vriendin in mijn Volvo op afrit 7 van de A2 in Utrecht. Ik reed op rijstrook 1 om in te voegen naar de voorsorteerstrook naar links. Op dat moment zag ik uit de tegengestelde richting een grijze Peugeot op mij af komen rijden. Mijn eerste reactie was dat ik uit wilde wijken naar links, omdat er rechts voldoende ruimte was voor de Peugeot bestuurder om uit te wijken. Ik trapte mijn rem volledig in en stuurde naar links om uit te wijken. Ik zag dat de bestuurder van de Peugeot dezelfde kant op stuurde als waar ik naar uitweek. Ik zag dat de bestuurder van de Peugeot zijn vaart niet minderde en op mijn voertuig in stuurde. Ik kreeg het idee dat hij dit opzettelijk heeft gedaan, omdat de hele rijbaan verder vrij was om naar uit te wijken en omdat hij zijn snelheid niet minderde. Ik kon niet verder naar links uitwijken in verband met de vangrail, maar de bestuurder reed vervolgens met zijn voorkant van het voertuig tegen mijn voorkant van het voertuig aan.
De verklaring van getuige [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat een grijs voertuig met ongeveer 70 kilometer per uur ons tegemoet kwam. Ik zag dat mijn vriend uitweek naar de meest linker rijstrook om de tegemoet komende auto te kunnen ontwijken. Ik zag dat de grijze auto dezelfde kant op stuurde, hierdoor kwam ons voertuig hard in botsing met de tegemoetkomende auto. Ik zag nergens om ons heen andere voertuigen.
De verklaring van getuige [getuige 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de grijze auto een korte bocht naar links maakte. Hierdoor dacht ik dat hij een U-Turn zou maken. Ik zag dat de grijze auto geen U-Turn maakte, maar in mijn richting reed. Ik zag dat hij zijn snelheid verhoogde toen hij op de tegengestelde weghelft terechtkwam. Ik stond vooraan bij de verkeerslichten toen het voertuig mij met hoge snelheid passeerde aan mijn rechterkant. Ik zag in mijn achteruitkijkspiegel dat de twee voertuigen, welke achter mij reden, hun snelheid verminderden. Doordat de bestuurder zijn snelheid verhoogde toen hij op de verkeerde weghelft terechtkwam voor tegemoetkomend verkeer, gaf dit mij de indruk dat dit niet per ongeluk gebeurde. Het moment dat het voertuig mij, en de voertuigen achter mij, passeerde, heb ik geclaxonneerd en hoorde ik dat de andere voertuigen dit ook deden. Ik zag dat hier geen gehoor aan werd gegeven door de bestuurder. Dit zag ik doordat hij zijn snelheid niet minderde en in de tegengestelde richting bleef rijden.
De verklaring van getuige [getuige 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de Peugeot linksaf sloeg voor alle voorgesorteerde auto's langs. Ik zag vervolgens de Peugeot de afrit van de A2 oprijden. Ik zag dat hij tegen de richting in, spookrijdend, de afrit van de A2 opreed. Ik zag dat meerdere voertuigen de Peugeot moesten ontwijken. Ik zag dat de Peugeot vervolgens richting een Volvo reed. Ik zag dat de Peugeot de Volvo rechtsvoor frontaal raakte..
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het was begonnen op werk. Veel frustraties. Ik reed erg boos weg. Ik was zo boos aan het rijden. Toen ik eenmaal kwam bij het stoplicht, was ik zo boos. Ik had de hele tijd slechte gedachten over mijzelf. Dat werd steeds erger en erger. Toen ik bij het stoplicht was. Werd het zwart voor mijn ogen en reed ik op de automatische piloot.
V: In welke auto reed je vandaag?
A: Peugeot 206, grijs van kleur.
Een proces-verbaal betreffende de verkeersongevallenanalyse, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij zagen dat de omvangrijkste schade zich aan de rechtervoorzijde en voorzijde van de Peugeot bevond. Wij hadden geen redenen om aan te nemen dat het remsysteem en het stuursysteem van de Peugeot niet naar behoren gewerkt zouden hebben.
De bestuurder van de Volvo reed op de Rijksweg A2 links over de afrit gaande in de richting van de Plutoniumweg. De bestuurder van de Peugeot reed op de afrit in tegengestelde richting aan de Volvo. Hij heeft hierbij drie borden die een geslotenverklaring aangaven en pijlen op het wegdek die een verplichte te volgen richting aanduiden gepasseerd. De rechter voorzijde van de Peugeot heeft de rechter voorzijde van de Volvo geraakt. De Volvo heeft sporen op de geleiderail afgetekend waaruit afgeleid kan worden dat de Volvo door de aanrijding naar achteren is gedrukt. Omdat beide voertuigen overeenkomstige massa’s hadden kan hieruit in ieder geval geconcludeerd worden dat de Peugeot een hogere snelheid had tijdens de aanrijding dan de Volvo.
Kern van de beoordeling
In de kern moet voor het primair ten laste gelegde worden beoordeeld of uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat het verkeersgedrag van verdachte een poging tot zware mishandeling oplevert. De rechtbank zal hieronder uitleggen dat zij vindt dat dit het geval is.
Feitelijke gedragingen zoals omschreven in de tenlastelegging
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte met zijn personenauto op de afrit van de Rijksweg A2 tegen de richting van het verkeer heeft ingereden en tegen een tegemoetkomende personenauto is gebotst.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte niet is uitgeweken voor de tegemoetkomende Volvo. Verdachte heeft in een reflex en ter voorkoming van een botsing naar rechts gestuurd en kon niet weten dat de aangever dezelfde kant op zou sturen. Uit de getuigenverklaringen en de verkeersongevallenanalyse blijkt ook niet dat verdachte en de aangever op exact hetzelfde moment dezelfde kant hebben gekozen, aldus de raadsvrouw. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op de verkeerde weghelft reed en zijn Peugeot in de richting van de Volvo van aangever heeft gestuurd. Verdachte heeft verklaard dat het zijn bedoeling was om uit te wijken voor de Volvo, maar de rechtbank is van oordeel dat deze verklaring zijn weerlegging vindt in de verklaringen van aangever en die van getuige [slachtoffer 2] . Aangever verklaart dat verdachte aan de rechterkant voldoende ruimte had om uit te wijken omdat de hele rijbaan verder vrij was. Volgens aangever stuurde verdachte echter juist niet de rechterkant op en heeft hij bovendien zijn snelheid niet geminderd. Getuige [slachtoffer 2] verklaart eveneens dat er geen andere voertuigen in de buurt waren en verdachte dus ruimte had om uit te wijken, maar dat verdachte juist dezelfde kant op stuurde als de aangever. In het licht van deze verklaringen acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij met zijn stuurbeweging een botsing wilde voorkomen, niet aannemelijk geworden. Als verdachte werkelijk een botsing met de Volvo had willen voorkomen, dan heeft hij daar blijkens de verklaringen van aangever en de getuige genoeg ruimte voor gehad. Verdachte is echter dezelfde kant als de aangever opgestuurd, heeft zijn vaart ook niet geminderd en is frontaal op de auto van aangever ingereden. Het vorengaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte niet is uitgeweken voor de tegemoetkomende Volvo.
Juridisch kader
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd om aan de inzittenden van de Volvo zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van “vol opzet” is in dit geval sprake indien de verdachte met zijn weggedrag het doel had de inzittenden van de Volvo zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Indien van vol opzet geen sprake is, ligt vervolgens de vraag naar “voorwaardelijk opzet” voor: heeft de verdachte zich, door zijn verkeersgedrag, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de betrokken inzittenden van de Volvo zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen?
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Indien sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, is de vervolgvraag of de verdachte die kans ook bewust, dus met een zekere mate van opzet, heeft aanvaard. Sommige gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Over zeer gevaarlijke gedragingen in het verkeer heeft de Hoge Raad overwogen dat deze onder omstandigheden een poging doodslag kunnen opleveren, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeel dient te betrekken dat de verdachte in een dergelijk geval het ook op de koop toe moet nemen dat niet alleen een ander, maar ook hij zelf het leven zal verliezen door zijn gedraging(en). Nu primair een poging zware mishandeling aan verdachte is ten laste gelegd zal de rechtbank in haar oordeel betrekken of verdachte in dit geval op de koop toe heeft genomen dat niet alleen een ander, maar ook hij zelf zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door zijn gedragingen. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid – en onder omstandigheden roekeloos – heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Ten aanzien van het opzet
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte het doel had de inzittenden van de Volvo zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van ‘vol opzet’ is dan ook geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank is wel sprake van een willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat zowel de inzittenden van de Volvo als verdachte zelf zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Dit maakt dat de rechtbank oordeelt dat verdachte zich met het door hem vertoonde rijgedrag schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De rechtbank zal dit oordeel hieronder verder uitleggen aan de hand van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien.
Allereerst overweegt de rechtbank dat het rijgedrag van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat de inzittenden van de auto’s zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Verdachte is immers met onverminderde snelheid op de afrit van een snelweg frontaal tegen een tegemoetkomende auto aangebotst.
Dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van zichzelf en de andere inzittenden ook bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen), blijkt uit het volgende. Verdachte sloeg met zijn Peugeot vlak voor de stoplichten plotseling linksaf en reed daarbij om de voorgesorteerde auto’s langs, waarna hij de afrit van de A2 opreed, tegen de richting van het verkeer in. Gelet op de onlogische manoeuvre (hij moest voor andere auto’s langs rijden), het feit dat er meerdere borden naast de weg en pijlen op de weg staan om spookrijders te waarschuwen en het feit dat andere auto’s hebben geclaxonneerd, moet verdachte zich van het gevaar van zijn actie bewust zijn geweest. Vervolgens is verdachte – toen hij zich moet hebben beseft dat hij tegen de rijrichting in de afrit opreed – niet langzamer gaan rijden of aan de kant gegaan voor andere auto’s. Getuigen verklaren dat hij juist zijn snelheid heeft verhoogd en dat meerdere voertuigen moesten uitwijken. Verdachte bleef met onverminderde snelheid tegen de rijrichting in rijden en heeft, zoals hiervoor is overwogen, zijn auto in de richting van de Volvo gestuurd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het gevaarzettende rijgedrag van verdachte, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van de inzittenden van de Volvo als ook van hemzelf heeft aanvaard.