ECLI:NL:RBMNE:2024:7424

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
10518156 \ AC EXPL 23-1151
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van elektriciteitskosten in huurgeschil na faillissement

In deze zaak vordert [eiseres] B.V. betaling van elektriciteitskosten van [gedaagde], die in een huurwoning verbleef. [eiseres] is huurder van een pand dat bestaat uit een winkelruimte en woonruimten. De huurovereenkomst met de vorige huurder, [onderneming 2] B.V., werd opgezegd na het faillissement van deze onderneming. [gedaagde] had een huurovereenkomst met de heer [A], die de woonruimten verhuurde. Na het faillissement van [onderneming 2] B.V. heeft [gedaagde] de woonruimte ontruimd, maar [eiseres] vordert betaling voor elektriciteitsverbruik dat door [gedaagde] is gemaakt. De kantonrechter oordeelt dat er geen huurrelatie bestaat tussen [eiseres] en [gedaagde], waardoor de vordering tot betaling van elektriciteitskosten wordt afgewezen. Ook de vordering tot betaling van achterstallige huur wordt afgewezen, omdat er geen huurovereenkomst tussen de partijen bestaat. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] af en veroordeelt haar in de proceskosten. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie worden eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 10518156 \ AC EXPL 23-1151 RvdH/1037
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. E.H.H. Schelhaas,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.A. Spigt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie,
- de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis in conventie met producties 1 tot en met 17,
- de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie, tevens akte wijziging van eis in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating t.a.v. de wijziging van eis in reconventie en akte wijziging van eis in conventie met producties 18 en 19,
- de akte uitlating producties in conventie.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres] is huurder van het pand aan de [adres] in [plaats] . Het pand bestaat uit een winkelruimte met daarboven twee etages die werden gebruikt als woonruimten.
2.2.
[eiseres] huurt van [onderneming 1] B.V. [eiseres] is met [onderneming 1] B.V. overeengekomen dat zij zelf een overeenkomst voor de nutsvoorzieningen sluit.
2.3.
[eiseres] heeft met de heer [A] per 1 april 2005 een franchise- en een onderhuurovereenkomst gesloten. De franchiseovereenkomst zag op de formule ‘ [.] ’ die [A] zou uitbaten in de winkelruimte van het pand. De onderhuurovereenkomst zag op het gehele pand: de winkelruimte en de twee etages daarboven. Met ingang van 26 mei 2009 zijn de rechten en plichten uit hoofde van de franchise- en huurovereenkomst van [A] overgedragen aan de besloten vennootschap [onderneming 2] B.V. [A] werd bestuurder van die besloten vennootschap.
2.4.
Op 17 november 2022 is [onderneming 2] B.V. in staat van faillissement verklaard. Daaraan ging een surseance van betaling vooraf. Bij e-mail van 25 november 2022 heeft [eiseres] de huurovereenkomst met [onderneming 2] B.V. opgezegd.
De winkelruimte is leeg komen te staan en [eiseres] heeft geen huur meer van [onderneming 2] B.V. ontvangen.
2.5.
[eiseres] is er na het faillissement achter gekomen dat [A] de woonruimten op de twee etages heeft verhuurd, waarvan een aan [gedaagde] . De huurovereenkomst tussen [A] en [gedaagde] is van 1 juni 2020. [A] en [gedaagde] zijn een all-inhuurprijs overeengekomen: gas, water en elektra komen volgens de huurovereenkomst voor rekening van [A] . [gedaagde] is na het faillissement op één van de etages blijven wonen. Haar gemachtigde heeft op 13 december 2023 de huur opgezegd. [gedaagde] heeft de woonruimte op 12 januari 2024 ontruimd. Tot die datum heeft zij elektriciteit verbruikt.
2.6.
Een dochtervennootschap van [eiseres] heeft betaald voor het elektriciteitsverbruik in de periode 1 december 2022 tot 12 januari 2024 en zij heeft die kosten in rekening gebracht bij [eiseres] . [eiseres] heeft die betaald, maar zij vindt dat [gedaagde] de kosten moet dragen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na wijziging van eis – dat:
primair, [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 24.920,85 (elektriciteit en buitengerechtelijke incassokosten) te vermeerderen met de wettelijke rente, en
subsidiair, indien [gedaagde] huurder van [eiseres] was, [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 11.245,39 (achterstallige huur).
[eiseres] wil ook dat [gedaagde] haar proceskosten betaalt.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.3.
[gedaagde] vordert in reconventie – na wijziging van eis – dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van € 1.200,00 als vergoeding voor gederfd huurgenot (vanwege een niet werkende cv-ketel) van [gedaagde] , te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De kantonrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] geen onder-onderhuurder is van [eiseres] : er is namelijk niet gesteld dat [A] een huurovereenkomst met [onderneming 2] B.V. heeft gesloten. Als dat wel zo was, dan kon [eiseres] [gedaagde] in deze procedure ook niet aanspreken als haar onderhuurder, omdat [gedaagde] de huurder van [A] is. [A] zou in die situatie en na het faillissement van [onderneming 2] B.V. de onderhuurder van [eiseres] zijn. [eiseres] en [gedaagde] hebben dus geen huurrelatie met elkaar.
4.2.
[A] had als bestuurder van [onderneming 2] B.V. de feitelijke beschikking over het pand en heeft kennelijk zo de woonruimte aan [gedaagde] kunnen verhuren. [eiseres] stelt dat [A] daartoe onbevoegd was, maar dat tast de totstandkoming van de huurovereenkomst met [gedaagde] in beginsel niet aan.
4.3.
De vraag is wat onder de hiervoor (zie ook 2.5 en 2.6) genoemde omstandigheden en de verhouding tussen [eiseres] en [gedaagde] de grondslag is om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten voor het elektraverbruik. Primair stelt [eiseres] dat er sprake is van onrechtmatige daad, omdat [gedaagde] zonder recht of titel gebruik maakte van de woonruimte en de elektriciteit. Maar dat is niet het geval: [gedaagde] had een huurovereenkomst met [A] en daarbij was het verbruik van elektriciteit inbegrepen.
4.4.
Subsidiair stelt [eiseres] dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, omdat [gedaagde] is verrijkt door de levering van elektriciteit zonder daarvoor te betalen en [eiseres] is verarmd omdat zij voor het verbruik heeft betaald. Ook deze grondslag leidt niet tot toewijzing van de vordering van [eiseres] . De verrijking is namelijk pas ongerechtvaardigd als voor het behoud daarvan geen rechtsgrond bestaat. Daarvan is in dit geval geen sprake. Zoals hiervoor is overwogen, mocht [gedaagde] op grond van de huurovereenkomst met [A] elektriciteit verbruiken. Het is niet duidelijk of [gedaagde] [A] heeft betaald, maar dat is voor de beslissing in deze procedure niet relevant.
Conclusie
4.5.
De primaire vordering van [eiseres] die ziet op vergoeding van de elektriciteitskosten wordt afgewezen omdat de grondslag daarvoor ontbreekt. De subsidiaire vordering die ziet op de betaling van de achterstallige huur wordt afgewezen, omdat tussen [eiseres] en [gedaagde] geen huurovereenkomst bestond. Als gevolg van het voorgaande worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ook afgewezen.
4.6.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.221,00
in reconventie
4.7.
[gedaagde] vordert een vergoeding voor gederfd huurgenot, omdat de cv-ketel niet werkte. De kantonrechter wijst deze vordering af, omdat [gedaagde] een dergelijke vordering niet kan richten tot [eiseres] . [eiseres] heeft namelijk geen huurrelatie met [gedaagde] en was dus niet verplicht tot het verschaffen van huurgenot.
4.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
337,50

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 337,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.