ECLI:NL:RBMNE:2024:7395

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
C/16/582758
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostencompensatie in kort geding tussen ex-partners over woningovername

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, zijn [eiseres] en [gedaagde] ex-partners die samen eigenaar zijn van een woning. Na hun scheiding willen zij niet langer samen eigenaar blijven. Tijdens de zitting op 18 november 2024 hebben zij afspraken gemaakt over de overname van de woning door [gedaagde], of, als dat niet mogelijk is, de verkoop van de woning. Het vonnis van 2 december 2024 betreft echter alleen de proceskosten, aangezien de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is aangetoond door [eiseres].

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] niet heeft kunnen aantonen dat zij een spoedeisend belang heeft bij de overname van de woning, ondanks haar beweringen dat dit noodzakelijk is voor haar sociale huurwoning. Bovendien is dit niet de eerste keer dat [eiseres] een kort geding heeft aangespannen zonder spoedeisend belang, wat in een eerder vonnis van 17 april 2024 ook al is vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft echter besloten om [eiseres] niet in de proceskosten te veroordelen, omdat [gedaagde] ook geen spoedeisend belang heeft aangetoond voor zijn vordering in reconventie.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter rekening gehouden met de financiële situatie van [eiseres], die op bijstandsniveau leeft en twee minderjarige kinderen heeft. Een proceskostenveroordeling zou nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kinderen, wat de voorzieningenrechter niet wenselijk acht. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten dat de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/582758 / KL ZA 24-285
Vonnis in kort geding van 2 december 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.A. Neslo,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. T.A. Bouman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie
- de mondelinge behandeling van 18 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.Kern van de zaak

2.1.
Deze zaak gaat over de woning van [eiseres] en [gedaagde] . Omdat [eiseres] en [gedaagde] uit elkaar zijn, willen zij niet langer samen eigenaar van de woning blijven. Tijdens de zitting hebben zij afspraken gemaakt over de overname of, als dat niet lukt, verkoop van de woning. Dit vonnis gaat daarom alleen nog over de proceskosten. Hoewel er wel redenen zijn om [eiseres] in de proceskosten te veroordelen, besluit de voorzieningenrechter dat de partijen hun eigen proceskosten moeten dragen.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
Tijdens de zitting hebben [eiseres] en [gedaagde] afspraken gemaakt over hun woning. Samengevat houden die afspraken in dat [gedaagde] de woning zal overnemen, of, als dat niet kan, er een verkooptraject gestart zal worden.
3.2.
[gedaagde] heeft de voorzieningenrechter gevraagd om wel een uitspraak te doen over de proceskosten. Beide partijen hebben gevorderd dat de andere partij in de proceskosten wordt veroordeeld. De voorzieningenrechter zal bepalen dat de proceskosten worden gecompenseerd: dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter kan dit zo bepalen omdat [eiseres] en [gedaagde] elkaars ex-partners zijn, en dat is op grond van de wet een reden om proceskosten te compenseren. [1] De voorzieningenrechter heeft een inhoudelijke afweging gemaakt of zij wel of niet van deze compensatiemogelijkheid gebruik zou maken, en wil die afweging met het oog op eventuele toekomstige kort gedingen tussen partijen met hen delen.
3.3.
Het gaat hier om een kort geding. Daarvoor is nodig dat de eisende partij een spoedeisend belang heeft: zij moet redelijkerwijs niet kunnen wachten op de uitkomst van een bodemprocedure. [eiseres] heeft niet aangetoond dat zij een spoedeisend belang heeft. [eiseres] woont nu in een sociale huurwoning. Om daar te mogen blijven wonen, is volgens [eiseres] vereist dat de woning snel wordt overgenomen door [gedaagde] . [eiseres] heeft dit echter niet aangetoond. Zij heeft alleen verwezen naar een (niet in het geding gebracht) addendum op de huurovereenkomst, waarin staat dat de woning per februari 2024 zou moeten zijn overgedragen. Dat is inmiddels bijna 8 maanden geleden. Dat de woningbouwvereniging sindsdien ook daadwerkelijk enige actie heeft ondernomen, blijkt nergens uit en heeft [gedaagde] betwist.
3.4.
Het is, zoals [gedaagde] heeft betoogd, bovendien al de tweede keer dat [eiseres] een kort geding tegen [gedaagde] is gestart zonder dat zij heeft aangetoond daarbij een spoedeisend belang te hebben. Ook in het vonnis van deze rechtbank van 17 april 2024 is geoordeeld dat [eiseres] zonder spoedeisend belang een kort geding was begonnen. [2] In die zaak zijn de proceskosten gecompenseerd, maar deze herhaling van zetten zou een aanleiding kunnen zijn om in dit kort geding wel een proceskostenveroordeling uit te spreken.
3.5.
Bovendien voldoet de namens [eiseres] uitgebrachte dagvaarding niet aan de eisen die de wet daaraan stelt. [eiseres] heeft namelijk niet vermeld dat er in april 2023 tussen partijen een overeenkomst over de overname van de woning door [gedaagde] is gesloten. Die overeenkomst gold nog tot april 2025. [3] Ook als [eiseres] vond dat zij niet meer aan deze overeenkomst gebonden was, had zij de overeenkomst moeten vermelden. Daarnaast heeft [eiseres] in de dagvaarding gesteld dat [gedaagde] op een mail van 13 augustus 2024 niet heeft gereageerd. Uit de conclusie van antwoord blijkt echter dat [gedaagde] wel degelijk, namelijk op 20 augustus 2024, heeft gereageerd. Ook blijkt er voor het kort geding tussen [gedaagde] en de advocaat van [eiseres] te zijn gecorrespondeerd. Volgens de advocaat van [eiseres] heeft zij dit niet vermeld omdat dit pas na het uitbrengen van de dagvaarding was, maar dat is niet zo. De dagvaarding is uitgebracht op 5 november 2024 en de correspondentie dateert van oktober en begin november 2024. Dit alles is in strijd met de wettelijke verplichting van [eiseres] om de feiten volledig en naar waarheid naar voren te brengen. [4] Dat [eiseres] dit niet heeft gedaan, zou zonder meer reden voor een proceskostenveroordeling kunnen zijn.
3.6.
Er zijn twee redenen waarom de voorzieningenrechter [eiseres] toch niet in de proceskosten veroordeelt.
3.7.
Ten eerste heeft [gedaagde] een vordering in reconventie (een tegenvordering) ingesteld, en daarbij niet toegelicht in hoeverre hij zelf een spoedeisend belang heeft. Dit is in kort geding ook voor een tegenvordering nodig. [5] Ook in het al genoemde vonnis van deze rechtbank van 17 april 2024 is geoordeeld dat [gedaagde] geen spoedeisend belang had bij zijn vordering in reconventie. Wat over het gebrek aan spoedeisend belang bij [eiseres] is opgemerkt, geldt dus ook voor [gedaagde] .
3.8.
Ten tweede zou een proceskostenveroordeling erop neerkomen dat [eiseres] een bedrag van € 1.605,- aan haar ex-partner zou moeten betalen. Het is voor de voorzieningenrechter niet mogelijk om dit bedrag te matigen, want in de wet staat dat dit niet kan. [6] [eiseres] procedeert op basis van een toevoeging, woont in een sociale huurwoning en leeft naar eigen zeggen op bijstandsniveau. Onder die omstandigheden vindt de voorzieningenrechter een veroordeling in de proceskosten geen rechtvaardige uitkomst. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter ook de belangen van de twee minderjarige kinderen van partijen, die een deel van de tijd bij hun moeder wonen. Dit moet de voorzieningenrechter ambtshalve – dus: ongevraagd – doen. [7] Het is, gelet op wat de voorzieningenrechter bekend is over de financiële situatie van de moeder, bepaald niet uit te sluiten dat een veroordeling van hun moeder tot betaling van € 1.605,- ook voor de kinderen nadelige gevolgen zou hebben. Dat vindt de voorzieningenrechter niet wenselijk.
3.9.
Dit alles afwegende zal de voorzieningenrechter beslissen dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
bepaalt dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Atema en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2024.

Voetnoten

1.Artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Rb Midden-Nederland 17 april 2024, zaak- en rolnummer C/16/571537, KL ZA 24-61.
3.Inmiddels geldt de overeenkomst niet meer, omdat partijen tijdens de zitting andere afspraken hebben gemaakt.
4.Artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.Asser Procesrecht/Boonekamp 6 2024/101, met verwijzing naar HR 4 december 1987, NJ 1988/344 ( [achternaam 1] / [achternaam 2] ).
6.Dat staat in artikel 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
7.Dat volgt uit artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).