ECLI:NL:RBMNE:2024:7372

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
C/16/568687 / HA ZA 24-36
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onbetaalde facturen en cessie van vorderingen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is er een geschil ontstaan over onbetaalde facturen tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de geëindigde vennootschap [onderneming] zijn gecedeerd aan [eiseres]. De eiseres vordert betaling van facturen ter hoogte van € 34.362,82, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen overeenkomst met eiseres bestaat, maar met de geëindigde vennootschap. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de cessie van de vorderingen rechtsgeldig is en dat gedaagde de facturen moet betalen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat gedaagde geen recht heeft op verrekening van haar schade in een andere procedure, omdat de vordering van eiseres niet is betwist. Uiteindelijk is gedaagde veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag van € 36.745,38, inclusief rente en kosten, en moet zij ook de proceskosten van eiseres vergoeden. Het vonnis is uitgesproken op 24 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/568687 / HA ZA 24-36
Vonnis van 24 december 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. E.J. Kuper,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. F.J.H. Krumpelman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- De rolbeslissing van 18 september 2024.
1.2.
De uitspraak in de zaak met zaaknummer C/16/555444 / HA ZA23-298 is bepaald op vandaag, waardoor het vonnis in deze zaak ook vandaag wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] had een overeenkomst met [onderneming] V.O.F. (hierna: [onderneming] ), een vennootschap die in juni 2022 is geëindigd. In het kader van de overeenkomst van [gedaagde] met [onderneming] (hierna: de overeenkomst) zijn er in juli 2022 werkzaamheden uitgevoerd waarvoor [eiseres] facturen van in totaal € 34.362,82 aan [gedaagde] heeft gestuurd. In deze procedure vordert [eiseres] vordert betaling van de facturen vermeerderd met de wettelijke handelsrente, een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en betaling van de proceskosten. [gedaagde] stelt dat zij geen overeenkomst heeft met [eiseres] , maar met [onderneming] en daarom niets aan [eiseres] hoeft te betalen. Ook betwist [gedaagde] dat [eiseres] de vorderingen van [onderneming] heeft overgenomen. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] toe. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.

3.De beoordeling

De gevoegde zaak

3.1.
In het vonnis in incident van 15 november 2023 van de rechtbank Rotterdam is deze zaak verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland en is deze zaak gevoegd met de zaak met zaaknummer C/16/555444/HA-ZA 23-298 (hierna: de andere zaak). De andere zaak is door [gedaagde] gestart tegen [onderneming] en haar vennoten omdat [gedaagde] in juli 2022 heeft geconstateerd dat er sprouting is ontstaan in de voorraad zoete aardappelen die bij [eiseres] was opgeslagen. Dit heeft tot schade geleid voor [gedaagde] . In de andere procedure heeft [gedaagde] een verklaring voor recht geëist dat [onderneming] en de vennoten aansprakelijk zijn voor de schade die is ontstaan. Voor de begroting van de schade vordert [gedaagde] verwijzing naar de schadestaatprocedure.
[gedaagde] moet de facturen betalen
3.2.
Begin 2021 heeft [gedaagde] met [onderneming] een overeenkomst gesloten op basis waarvan zij hebben samengewerkt in de opslag/handling van zoete aardappelen. Op 30 juni 2022 is [onderneming] geëindigd en heeft [eiseres] [onderneming] voortgezet. Dit is op 5 juli 2022 geregistreerd in het Handelsregister. Hoewel [eiseres] daarom stelt dat de los- en laadopdrachten door [gedaagde] aan haar zijn gegeven in juli 2022, ziet de rechtbank dit anders. In het tussenvonnis van 8 november 2023 in de andere zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet is komen vast te staan dat [eiseres] de overeenkomst heeft overgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze procedure af te wijken van dit oordeel.
3.3.
Dat maakt de beslissing in deze zaak echter niet anders: [gedaagde] moet de facturen van in totaal € 34.362,82 aan [eiseres] betalen. Het staat vast dat de vorderingen van [onderneming] , waaronder de vordering uit hoofde van de overeenkomst, zijn gecedeerd aan [eiseres] . Dit volgt uit de akte van verdeling waarin staat dat alle vorderingen die [onderneming] heeft uit hoofde van duurovereenkomsten worden overgedragen aan [eiseres] . Hier valt de overeenkomst ook onder omdat in het tussenvonnis van 8 november 2023 in de andere zaak is geoordeeld dat de overeenkomst een duurovereenkomst is. Daarnaast is de cessie aan [gedaagde] medegedeeld, dan wel door middel van de dagvaarding die door [eiseres] aan [gedaagde] is gestuurd, dan wel tijdens de mondelinge behandeling van 5 september 2024. Dit betekent dat aan alle vereisten van overdracht van een vordering op grond van artikel 3:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is voldaan en is de vordering van [onderneming] rechtsgeldig aan [eiseres] overgedragen. Tot slot heeft [gedaagde] de facturen verder inhoudelijk niet betwist en daarom staat vast dat zij de facturen ter hoogte van € 34.362,82 aan [eiseres] moet betalen.
3.4.
[gedaagde] stelt dat de vordering van [eiseres] moet worden verrekend met haar schade in de andere zaak. Dit verweer slaagt niet. In het vonnis in de andere zaak oordeelt de rechtbank dat er geen informatieplicht is geschonden en dat er geen sprake is van wanprestatie. De vordering in de andere zaak wijst de rechtbank dan ook af waardoor [gedaagde] geen vordering heeft die zij kan verrekenen met de vordering van [eiseres] . Dit is wel verreist voor een geslaagd beroep op verrekening zoals bedoeld in artikel 6:127 BW. Dus wordt de vordering van [eiseres] niet verrekend met de schade van [gedaagde] in de andere zaak.
[gedaagde] moet ook rente en kosten betalen
3.5.
Over de openstaande facturen moet [gedaagde] de wettelijke handelsrente betalen. In de overeenkomst is een betaaltermijn van veertien dagen afgesproken en [gedaagde] heeft op de uiterste dag van betaling de facturen niet betaald. De verschenen wettelijke handelsrente tot en met 30 mei 2023 is door [eiseres] berekend op € 2.382,56. [gedaagde] heeft daar verder geen verweer tegen gevoerd, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van dit bedrag. Dit betekent dat [gedaagde] € 34.362,82 + € 2.382,56 = € 36.745,38 moet betalen. Daarnaast moet [gedaagde] de wettelijke handelsrente over € 34.362,82 betalen vanaf 31 mei 2023.
3.6.
[eiseres] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft kosten moeten maken voor de verkrijging van voldoening buiten rechte en daarom wordt haar vordering toegewezen. De buitengerechtelijke incassokosten worden aan de hand van de openstaande facturen vastgesteld. Dit betekent dat [gedaagde] € 1.118,63 aan [eiseres] moet betalen aan vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten.
3.7.
De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten, zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiseres] betalen
3.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 109,44
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat € 1.572,00 (2 punten x tarief III)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.696,44
3.9.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 36.745,38, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 34.362,82 vanaf 31 mei 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.118,63 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente (zoals bedoeld in artikel 6:119 BW) vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.696,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en als zij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.
5718 (MM)