ECLI:NL:RBMNE:2024:7371

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
C/16/555444 / HA ZA 23-298
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake zorgplicht en bewijslevering in civiele zaak tussen B.V. en V.O.F.

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de rechtbank op 24 december 2024 een eindvonnis uitgesproken na een tussenvonnis van 8 november 2023. De zaak betreft een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde sub 1] V.O.F. en andere gedaagden over de zorgplicht met betrekking tot de opslag van aardappelen. De rechtbank had eerder aan [eiseres] opgedragen om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [gedaagde sub 2] c.s. een plicht had om [eiseres] op de hoogte te stellen van de staat van de aardappelen, met name het bestaan van sprouting. Echter, [eiseres] is er niet in geslaagd om het benodigde bewijs te leveren. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen en de ingebrachte producties onvoldoende bewijs opleverden om aan te tonen dat [gedaagde sub 2] c.s. op de hoogte was van de staat van de aardappelen of dat zij deze informatie hadden moeten verstrekken. De rechtbank verklaarde [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering tegen [gedaagde sub 1] en wees de vorderingen van [eiseres] af. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 2] c.s. tot een bedrag van € 3.310,-.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/555444 / HA ZA 23-298
Vonnis van 24 december 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. F.J.H. Krumpelman,
tegen

1.[gedaagde sub 1] V.O.F,

gevestigd te [vestigigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
3.
[gedaagde sub 3],
4.
[gedaagde sub 4],
allen wonend te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. E.J. Kuper.
Partijen zullen hierna worden genoemd [eiseres] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] . [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zullen hierna gezamenlijk als [gedaagde sub 2] c.s. worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis met de bewijsopdracht van 8 november 2023;
- de akte van [eiseres] met producties;
- het getuigenverhoor van 24 april 2024;
- de akte van [gedaagde sub 2] c.s. met producties;
- het getuigenverhoor van 5 september 2024;
- de conclusie na getuigenverhoor van [eiseres] met aanvullende bewijsmiddelen;
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [gedaagde sub 2] c.s.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
In het tussenvonnis van 8 november 2023 heeft de rechtbank aan [eiseres] opgedragen om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat op [gedaagde sub 2] c.s. in het kader van de zorgplicht een plicht rustte om [eiseres] ten tijde van de opslag van de aardappels in de loods van [gedaagde sub 2] c.s. op de hoogte te stellen van de staat van de aardappelen, in het bijzonder het bestaan van sprouting. In het kader van de bewijsopdracht zijn de heren [A] (hierna: [A] ) en [gedaagde sub 2] gehoord. Daarnaast hebben zowel [eiseres] als [gedaagde sub 2] c.s. meerdere producties ingebracht. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] niet is geslaagd in het leveren van bewijs ten aanzien van de bewijsopdracht. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.

3.De beoordeling

[eiseres] is niet-ontvankelijk in haar vordering tegenover [gedaagde sub 1]

3.1.
In het tussenvonnis van 8 november 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering tegenover [gedaagde sub 1] . De rechtbank heeft dit echter nog niet opgenomen onder het kopje ‘De beslissing’ in haar tussenvonnis. Dat zal in dit vonnis gebeuren.
[gedaagde sub 2] c.s. heeft haar informatieverplichting uit artikel 7:403 BW niet geschonden
3.2.
Weliswaar moet de opdrachtnemer de opdrachtgever op grond van artikel 7:403 lid 1 BW op de hoogte houden van de uitvoering van de opdracht, maar [eiseres] heeft niet kunnen bewijzen dat [gedaagde sub 2] c.s. dit had moeten doen over de staat van de aardappels. De rechtbank heeft [eiseres] de opdracht gegeven om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [gedaagde sub 2] c.s. [eiseres] op de hoogte had moeten stellen van de staat van de aardappels. Uit de getuigenverklaringen en de nieuw ingebrachte producties van [eiseres] blijken echter geen feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde sub 2] c.s. op de hoogte was of had moeten zijn van de staat van de aardappels. Er kan dus ook niet worden geconcludeerd dat op [gedaagde sub 2] c.s. de plicht rustte om [eiseres] op de hoogte te stellen.
De getuigenverklaringen leveren geen bewijs ten gunste van [eiseres] op
3.3.
Uit de verklaring van [A] volgt niet dat [gedaagde sub 2] c.s. bekend moest zijn met de staat van de aardappels. Om te beginnen heeft [A] verklaard dat hij maar zeer beperkt in de loods is geweest. Hij kwam daar wel (om naar de wc te gaan) maar hij kwam daartoe niet meer dan 20/30 passen het gebouw in. Hij heeft verklaard niet te hebben kunnen zien hoe het er verder in de loods uit zag. [A] heeft wel verklaard dat er buiten een rotte partij aardappels heeft gestaan, zowel achter als voor het gebouw. Die aardappels bevonden zich echter niet
inde loods, zodat daaruit niet kan worden afgeleid wat de staat van de aardappelen binnen was. Ten slotte heeft [A] verklaard dat het weliswaar warm en vochtig was in de loods (en dat het ook een warme zomer was), maar dat hij geen rottingsgeur heeft geroken. De verklaring van [A] levert daarom geen bewijs op in het voordeel van [eiseres] .
3.4.
Daar komt bij dat de verklaringen van de heer [gedaagde sub 2] ontkrachten dat [gedaagde sub 2] c.s. iets heeft gezien of had kunnen zien over de staat van de aardappels. Hij heeft verklaard dat de aardappels in dichte dozen zaten en dat de deksels van de dozen alleen bij binnenkomst en het uitgaan van de aardappels van de dozen werden gehaald. Daarnaast had [gedaagde sub 2] c.s. alleen vanaf de grond zicht op de aardappels en was het niet mogelijk om vanaf de grond boven de dozen aardappels te kijken om te zien of er sprieten uit de dozen groeiden wat duidt op sprouting. Dit komt omdat de dozen tweehoog op pallets werden gestapeld die vervolgens ook weer op een andere pallet werd gestapeld en de loods stond vol met rijen pallets waardoor er enkel een looppad vrij was.
Ook de andere bewijsmiddelen leveren onvoldoende bewijs op
3.5.
Naast de getuigenverhoren heeft [eiseres] meerdere producties ingebracht, ook ná het getuigenverhoor van [gedaagde sub 2] . Eén van de producties van [eiseres] is een filmopname die is gemaakt in de loods van [gedaagde sub 2] c.s. waarin te zien is dat er lange sprieten boven de dozen uitsteken, wat duidt op sprouting. In een andere filmopname van [eiseres] is te horen dat [gedaagde sub 2] toegeeft dat een partij aardappels niet goed was. [gedaagde sub 2] c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen deze nieuwe producties, maar de rechtbank gaat hieraan voorbij omdat [gedaagde sub 2] c.s. de mogelijkheid heeft gehad om op de producties te reageren.
3.6.
De nieuw ingebrachte producties leveren onvoldoende bewijs op ten gunste van [eiseres] . De filmopname van de loods is namelijk vanaf een grote hoogte, vanaf een trap opgenomen terwijl de deksels van de dozen aardappels zijn gehaald. Dit is niet hetzelfde beeld op de staat van de aardappels als [gedaagde sub 2] c.s. had, namelijk vanaf de grond en met de deksels op de dozen. Daarom kan aan de hand van de filmbeelden niet worden geconcludeerd dat [gedaagde sub 2] c.s. dit ook had moeten zien.
3.7.
Verder zegt de erkenning van [gedaagde sub 2] niets over de vraag of [gedaagde sub 2] c.s. op de hoogte was van de staat van de aardappels op het moment dat zij nog in de loods waren opgeslagen. De geluidsopname waarin [gedaagde sub 2] erkent dat het niet goed was, is namelijk opgenomen nadat de aardappels uit de loods waren gehaald. De opname is in september 2022 gemaakt, terwijl de partij aardappelen in juli 2022 uit de loods zijn gehaald. Ook hieruit is dus niet af te leiden dat [gedaagde sub 2] c.s. eerder al op de hoogte was van de staat van de aardappels en [eiseres] daarvan op de hoogte had moeten stellen toen zij in de loods van [gedaagde sub 2] c.s. lagen opgeslagen.
De rechtbank houdt vast aan haar oordeel in het tussenvonnis
3.8.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde sub 2] c.s. niet tekort is geschoten in de verplichtingen uit de overeenkomst. [eiseres] heeft in haar akte de rechtbank verzocht om op dit oordeel terug te komen omdat er volgens haar wel sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis uit de overeenkomst. [gedaagde sub 2] heeft in het getuigenverhoor verklaard dat er gebruik werd gemaakt van een blower voor de medewerkers voor koelte en dat de deuren van de loods soms overdag openstonden voor frisse lucht. Volgens [eiseres] is dit in strijd met de afspraken uit de overeenkomst omdat partijen zouden hebben afgesproken dat de deuren van de loods overdag dicht zouden blijven, ’s nachts open gezet zouden worden en dat de loods verder niet zou worden gekoeld.
3.9.
De rechtbank wijst het verzoek van [eiseres] om terug te komen op haar oordeel af. In het tussenvonnis is juist geoordeeld dat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt tussen partijen met betrekking tot de conditionering van de aardappelen. Partijen hebben daar nooit over gesproken. [eiseres] was er juist mee bekend hoe [gedaagde sub 2] c.s. de loods wel of niet koelde want zij was zelf aanwezig bij de bezichtiging van de loods. Ook had [eiseres] kunnen begrijpen dat de temperatuur in de loods in een warme zomer hoger zou zijn dan in een koelere zomer. [eiseres] heeft zelf gesteld dat de conditionering er uit zou bestaan dat [gedaagde sub 2] c.s. de deuren ’s nachts open zou laten staan en overdag dicht zou houden. [gedaagde sub 2] c.s. betwist weliswaar dat dat is afgesproken (en gedaan), maar uit die stelling van [eiseres] volgt dat ook [eiseres] er kennelijk niet van uit ging dat er met behulp van een koelinstallatie of specifieke conditioneringsvoorzieningen werd gekoeld. Als [eiseres] afspraken had willen maken over de conditionering, had het op haar weg gelegen om deze uit te spreken naar [gedaagde sub 2] c.s. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om op haar eerdere oordeel terug te komen.
[eiseres] moet de proceskosten van [gedaagde sub 2] c.s. betalen
3.10.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde sub 2] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 676,-
- salaris advocaat € 2.456,- (4 punten x tarief II)
- nakosten
€ 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.310,-
3.11.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart [eiseres] niet ontvankelijk in haar vordering tegen [gedaagde sub 1] ,
4.2.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde sub 2] c.s., een bedrag van € 3.310,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en als zij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.
5718 (MM)