ECLI:NL:RBMNE:2024:7368

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
572828 FA RK 24-647
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en huurrecht in het kader van een echtscheidingsprocedure met verzoeken om huurrecht en alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De man heeft na het indienen van het verzoek om echtscheiding het huurrecht van de echtelijke woning opgezegd en een nieuwe huurovereenkomst aangegaan. De rechtbank moest beslissen over de gevolgen van deze handelingen voor de verzoeken van beide partijen met betrekking tot het huurrecht van de oorspronkelijke echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Tevens is bepaald dat de man huurder zal zijn van de nieuwe woning, terwijl de verzoeken van de vrouw om huurder te worden van de oorspronkelijke woning zijn afgewezen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de vrouw om partneralimentatie afgewezen, omdat de man op dit moment geen draagkracht heeft. Daarnaast zijn de verzoeken van de man met betrekking tot de schulden afgewezen, omdat partijen het erover eens waren dat deze schulden binnen de gemeenschap vallen en zij daarvoor voor de helft draagplichtig zijn. De rechtbank heeft de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, aangezien de echtscheiding op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/572828 / FA RK 24-647
Echtscheiding
Beschikking van 3 december 2024
in de zaak van:
[de man], de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R. Vermeer,
tegen
[de vrouw], de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.A.H. Boom.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de man met bijlagen, binnengekomen op 25 maart 2024;
  • het verweerschrift van de vrouw, met daarin een zelfstandig verzoek;
  • het verweerschrift van de man met bijlagen op het zelfstandig verzoek van de vrouw, tevens houdende een aanvullend verzoek;
  • het bericht van de vrouw van 21 oktober 2024 met een aanvullende bijlage;
  • de brief van de man van 22 oktober 2024 met aanvullende bijlagen en aanvullende verzoeken.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
1 november 2024. Daarbij waren partijen met hun advocaten aanwezig. De rechtbank heeft opgemerkt dat productie 1 bij het verweerschrift van de vrouw ontbreekt.
1.3.
De rechtbank heeft na de zitting nog ontvangen:
  • de brief van de man van 8 november 2024 met aanvullende bijlagen;
  • het bericht van de vrouw van 18 november 2024.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn op [2021] met elkaar getrouwd in [plaats] .
2.2.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Indonesische nationaliteit.
2.3.
De rechtbank heeft in de voorlopigevoorzieningenprocedure beslist dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan [adres 1] in [woonplaats] .
2.4.
Partijen verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen hen uit te spreken.
2.5.
Daarnaast verzoekt de man de rechtbank om:
  • te bepalen dat hij huurder zal zijn van de woning aan [adres 1] in [woonplaats] ;
  • te bepalen dat de (belasting)schulden met kenmerken [kenmerken] binnen de gemeenschap vallen en partijen daarvoor voor de helft draagplichtig zijn;
  • te bepalen dat de schuld bij Eneco, onder notanummer [notanummer] , binnen de gemeenschap valt en partijen daarvoor voor de helft draagplichtig zijn.
2.6.
De vrouw vindt dat de verzoeken van de man over het huurrecht moet worden afgewezen. De vrouw verzoekt de rechtbank om:
  • te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan de vrouw zal voldoen van € 500,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
  • te bepalen dat zij huurder zal zijn van de woning aan [adres 1] in [woonplaats] .

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken en bepalen dat de man de huurder zal zijn van de woning aan de [adres 2] in [woonplaats] . De rechtbank zal de overige verzoeken afwijzen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissingen neemt.
De bevoegdheid van de rechtbank en het recht dat van toepassing is
3.2.
De rechtbank is bevoegd te beslissen op de verzoeken van partijen en het Nederlands recht is op die verzoeken van toepassing.
Echtscheiding
3.3.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
Huurrecht
3.4.
De rechtbank zal bepalen dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking huurder zal zijn van de woning aan de [adres 2] in [woonplaats] .
3.5.
Op het moment van indiening van het echtscheidingsverzoek waren partijen beiden huurder van de woning aan [adres 1] in [woonplaats] (artikel 7:266 lid 1 BW). De man heeft daarna, zonder dat de vrouw dat wist, de huurovereenkomst van deze woning opgezegd en is een huurovereenkomst aangegaan voor de woning aan de [adres 2] in [woonplaats] . De vraag is welke gevolgen dit heeft voor de verzoeken van partijen om te bepalen dat zij huurder zullen zijn van woning aan [adres 1] in [woonplaats] .
3.6.
De rechtbank kan niet meer beslissen op het oorspronkelijke verzoek van partijen. Het huurrecht van de woning aan [adres 1] komt namelijk niet meer aan partijen gezamenlijk toe. Dat de opzegging van het huurrecht door de man mogelijk niet rechtsgeldig is geweest, of dat de vrouw misschien van rechtswege huurster is geworden van die woning (artikel 7:266 lid 3 BW), zijn vragen die de rechtbank in deze procedure niet kan beantwoorden. De verhuurder is immers geen partij in deze procedure. Dat de opzegging mogelijk niet rechtsgeldig is geweest, betekent bovendien niet dat de rechtbank van een hypothetische situatie kan uitgaan waarbij het huurrecht van de woning aan [adres 1] nog wel aan partijen gezamenlijk of alleen aan de vrouw toekomt.
3.7.
Partijen zijn gezamenlijk huurder van de woning aan [adres 2] . Partijen zijn immers op het moment dat de man de huurovereenkomst is aangegaan nog gehuwd met elkaar. Dat er al een verzoek tot echtscheiding is ingediend, maakt dit niet anders omdat het huwelijk pas wordt ontbonden bij inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank zal de verzoeken van partijen dan ook zó begrijpen dat partijen verzoeken te bepalen dat hij respectievelijk zij zelfstandig de huurder zal zijn van de woning aan [adres 2] . De rechtbank zal bij de beoordeling van dit verzoek echter de oorspronkelijke onderbouwing van partijen tegen elkaar afwegen en de op basis daarvan een beslissing nemen. Dat sprake is van een andere, op de behoeften van de man uitgezochte woning, betrekt de rechtbank niet bij de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
3.8.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van de man bij het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw. De man is namelijk herstellende van longkanker. Hij is gebaat bij rust en voor hem is van groot belang dat hij niet op straat komt te staan. De vrouw is gezond en van haar kan worden verlangd dat zij alternatieve woonruimte zoekt. Bovendien speelt het sociale leven van de man zich af in [woonplaats] en woont zijn (meerderjarige) zoon ook bij hem. De vrouw is in minder sterke mate gebonden aan [woonplaats] . Haar belang bij de woning is ook in dit opzicht kleiner dan het belang van de man. De vrouw voert in dit kader nog aan dat zij meer belang heeft bij het huurrecht, omdat zij de zwakkere partij is. Zonder nadere onderbouwing waarom de vrouw de zwakkere partij is, gaat de rechtbank aan dit argument voorbij.
Partneralimentatie
3.9.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om partneralimentatie vast te stellen afwijzen. Partijen zijn het er op zitting namelijk over eens geworden dat de man op dit moment geen draagkracht heeft om een bijdrage te voldoen.
Schulden
3.10.
De rechtbank zal het verzoek van de man om te bepalen (de rechtbank begrijpt: voor recht te verklaren) dat de belastingschulden en de schuld bij Eneco binnen de gemeenschap vallen en dat partijen daarvoor voor de helft draagplichtig zijn afwijzen. Partijen zijn het er namelijk over eens dat deze schulden in de gemeenschap vallen en dat partijen voor de helft draagplichtig zijn voor deze schulden. Omdat partijen het eens zijn, heeft de man geen belang bij een beslissing op zijn verzoek. Er is immers geen geschil tussen partijen. Voor zover een partij meer betaalt dan de helft, heeft die partij voor het meerdere een regresvordering op de andere partij. Dit volgt uit de wet, waardoor de man ook op dit punt geen belang heeft bij een beslissing op zijn verzoek.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.11.
De rechtbank zal de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Ditzelfde geldt voor de beslissing over het huurrecht, omdat in de voorlopige voorzieningenprocedure een beslissing is genomen over het voorlopig gebruik van de woning.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [2021] in [plaats] ;
4.2.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand huurder is van de woning aan de [adres 2] in [woonplaats] ;
4.3.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.W.J. van Elsdingen, rechter, in samenwerking met mr. A. Minkjan als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.