In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De man heeft na het indienen van het verzoek om echtscheiding het huurrecht van de echtelijke woning opgezegd en een nieuwe huurovereenkomst aangegaan. De rechtbank moest beslissen over de gevolgen van deze handelingen voor de verzoeken van beide partijen met betrekking tot het huurrecht van de oorspronkelijke echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Tevens is bepaald dat de man huurder zal zijn van de nieuwe woning, terwijl de verzoeken van de vrouw om huurder te worden van de oorspronkelijke woning zijn afgewezen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de vrouw om partneralimentatie afgewezen, omdat de man op dit moment geen draagkracht heeft. Daarnaast zijn de verzoeken van de man met betrekking tot de schulden afgewezen, omdat partijen het erover eens waren dat deze schulden binnen de gemeenschap vallen en zij daarvoor voor de helft draagplichtig zijn. De rechtbank heeft de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, aangezien de echtscheiding op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen.