ECLI:NL:RBMNE:2024:7367

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
582302 FV RK 24-2429
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op grond van artikel 10:12 lid 2 Wvggz na gegrondverklaring van klacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 lid 2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die eerder een klacht had ingediend die gegrond was verklaard, verzocht om schadevergoeding van € 8.550,- voor immateriële schade en € 520,- voor materiële schade. De rechtbank oordeelde dat artikel 10:12 Wvggz een zelfstandige procedure voor schadevergoeding is en dat de gegrondverklaring van de klacht niet automatisch leidt tot schadevergoeding. De rechtbank stelde vast dat de klacht wel als onderbouwing kan dienen, maar geen grondslag biedt voor schadevergoeding op zichzelf.

De rechtbank behandelde ook de ontvankelijkheid van het verzoek, waarbij [instelling 2] aanvoerde dat betrokkene te laat was met het indienen van haar verzoek. De rechtbank oordeelde dat er geen termijn is genoemd in artikel 10:12 lid 2 Wvggz en dat het verzoek niet onredelijk laat was ingediend. Vervolgens beoordeelde de rechtbank de inhoud van het verzoek en concludeerde dat de vraag of het ontslag van betrokkene in strijd met de Wvggz was, niet binnen de kaders van de Wvggz valt. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat betrokkene onvoldoende had aangetoond dat zij door de gebreken in de ontslagbrief schade had geleden.

De rechtbank benadrukte dat de Wvggz alleen betrekking heeft op de toepassing van verplichte zorg en niet op de vraag of een bepaalde vorm van zorg correct is verleend. De beslissing van de rechtbank staat open voor hoger beroep op grond van artikel 358 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/582302 / FV RK 24-2429
Beschikking van 29 november 2024
op het ingediende verzoekschrift van:
[betrokkene],
geboren op [1979] in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
verblijvende bij [instelling 1] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. H.S.K. Jap-A-Joe,
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door
[instelling 2] , locatie [locatie],
gevestigd aan de [adres] in [plaats] ,
advocaat: mr. D. Zwartjens.

1.Procesverloop

1.1.
Betrokkene heeft op 10 oktober 2024 een verzoekschrift met bijlagen ingediend. [instelling 2] heeft op 24 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2024 bij [instelling 1] . Verschenen zijn:
- betrokkene met haar advocaat;
- namens [instelling 2] : [A] , geneesheer-directeur, en de advocaat.

2.Feiten

2.1.
[instelling 2] verleende aan betrokkene verplichte zorg op grond van de beschikking van deze rechtbank van 22 januari 2024, waarin een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg is verleend tot en met 22 januari 2025. In die zorgmachtiging is de behandelaar onder meer gemachtigd om betrokkene op te nemen in een accommodatie en te beperken in haar bewegingsvrijheid.
2.2.
Betrokkene was opgenomen bij [instelling 2] . Op 4 maart 2024 heeft [instelling 2] een besluit genomen, inhoudende dat betrokkene gedwongen met ontslag werd gestuurd (hierna te noemen: de ontslagbrief).
2.3.
Betrokkene heeft op 2 april 2024 tegen deze beslissing van [instelling 2] een klacht ingediend bij de klachtencommissie. De klachtencommissie heeft op 9 april 2024 de klacht gegrond verklaard.
2.4.
Betrokkene is op 30 april 2024 bij [instelling 1] gesloten, opgenomen.

3.Beoordeling

3.1.
Betrokkene verzoekt om haar een bedrag van € 8.550,- toe te kennen als immateriële schade en een bedrag van € 520,- als materiële schade. [instelling 2] heeft namelijk op 4 maart 2024 de opname beëindigd en betrokkene ontslagen uit de kliniek. Tegen die beslissing heeft betrokkene een klacht ingediend bij de klachtencommissie. De klachtencommissie heeft de klacht van betrokkene gegrond verklaard. Betrokkene wil nu schadevergoeding, omdat [instelling 2] de wet niet in acht heeft genomen.
3.2.
De rechtbank zal het verzoek afwijzen en zal hierna uitleggen waarom.
Bevoegdheid
3.3.
Volgens [instelling 2] is de rechter niet bevoegd om op dit verzoek te beslissen. Voor zover [instelling 2] in dit kader bedoeld heeft dat betrokkene geen verzoek tot schadevergoeding meer kon indienen op grond van artikel 10:12 Wvggz, omdat betrokkene al een klacht had ingediend en op dat moment om schadevergoeding had kunnen en moeten vragen, passeert de rechtbank dit verweer. Artikel 10:12 Wvggz is ruim geformuleerd en stelt die beperking niet.
Ontvankelijkheid
3.4.
[instelling 2] stelt dat betrokkene niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek. Betrokkene is namelijk te laat met het indienen van haar verzoek. Hoewel in artikel 10:12 lid 2 Wvggz geen termijn is genoemd, zijn de termijnen in de Wvggz in algemene zin kort. De ontslagbrief is van 4 maart 2024 en het verzoek is op 10 oktober 2024 ingediend. Dat is ruim zes maanden daarna en daarom volgens [instelling 2] te laat.
3.5.
De rechtbank zal betrokkene wel ontvangen in haar verzoek. In artikel 10:12 Wvggz staat geen termijn genoemd. Voor zover in andere artikelen in de Wvggz wel (korte) termijnen zijn genoemd, maakt dat niet dat een verzoek als bedoeld in artikel 10:12 Wvggz ook aan een (korte) termijn is gebonden. Niet gebleken is dat het verzoek onredelijk laat is ingediend of dat [instelling 2] daardoor in haar belangen is geschaad.
Inhoudelijke beoordeling
3.6.
Betrokkene baseert haar verzoek op artikel 10:12 Wvggz. Dit artikel geeft aan betrokkene een mogelijkheid om schadevergoeding te vragen als de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke de wet niet in acht heeft genomen. De vraag hierbij is hoe dit zich verhoudt met de beslissing van de klachtencommissie van 9 april 2024, waarin de klacht van betrokkene gegrond is verklaard.
3.7.
Betrokkene stelt zich op het standpunt dat met de gegrondverklaring van haar klacht vaststaat dat de wet is geschonden en dat [instelling 2] daarom schadeplichtig is. De rechtbank gaat hier echter niet in mee. Het enkele feit dat een klacht gegrond is verklaard, is niet zonder meer reden tot schadevergoeding op grond van artikel 10:12 Wvggz. De rechtbank legt dat hierna uit.
3.8.
Betrokkene heeft in eerste instantie een klacht ingediend op grond van artikel 10:3 Wvggz. Betrokkene kan bij dat verzoek ook een verzoek tot schadevergoeding indienen (artikel 10:11 lid 1 Wvggz), maar heeft dat niet gedaan. Dit heeft niet als gevolg dat betrokkene dan niet meer op grond van artikel 10:12 Wvggz een verzoek tot schadevergoeding kan indienen. Artikel 10:12 Wvggz is namelijk ruim geformuleerd en stelt deze beperking niet. Het heeft echter wel tot gevolg dat sprake is van een zelfstandige procedure en niet een vervolg op de klachtenprocedure uit artikel 10:3 Wvggz. Zou dat wel zo zijn, dan wordt de instelling namelijk gedwongen om bij iedere klacht die gegrond is verklaard, op grond van artikel 10:7 Wvggz beroep bij de rechtbank aan te tekenen om te voorkomen dat de beslissing van de klachtencommissie niet meer aangetast kan worden. Dat is niet wenselijk en ook niet in lijn met de wet. Artikel 10:12 Wvggz is dus een zelfstandige procedure voor schadevergoeding en de schending van de wet als bedoeld in artikel 10:12 Wvggz is een zelfstandige grondslag voor schadevergoeding. De (gegrond verklaarde) klacht kan wel als onderbouwing dienen waarom de wet niet in acht is genomen, maar biedt op zichzelf geen grondslag voor schadevergoeding.
3.9.
Betrokkene legt aan haar verzoek om schadevergoeding ten grondslag dat het ontslag op zichzelf in strijd met de Wvggz is geweest. [instelling 2] heeft haar op 4 maart 2024 met ontslag gestuurd, maar dat had volgens haar niet gemogen. Dat blijkt volgens betrokkene (ook) uit het feit dat haar klacht gegrond is verklaard.
3.10.
De vraag die de rechtbank onder verwijzing naar overweging 3.8. moet beantwoorden is of het ontslag inhoudelijk in strijd met de Wvggz is geweest en of [instelling 2] betrokkene onder deze omstandigheden had mogen ontslaan.
3.11.
Voor beantwoording van die vraag is het oordeel van de klachtencommissie niet relevant. De klachtencommissie heeft slechts geoordeeld dat de ontslagbrief van [instelling 2] onvolkomenheden bevat. De klachtencommissie heeft niet inhoudelijk geoordeeld of het ontslag zelf terecht of onterecht was gegeven. Bovendien heeft [instelling 2] later, door middel van een nieuwe ontslagbrief, de onvolkomenheden hersteld en daar is geen klacht meer tegen ingediend.
3.12.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat deze vraag niet binnen de kaders van de Wvggz valt. Voor zover hier van belang gaat de Wvggz namelijk alleen over het
machtigentot het toepassen van verplichte zorg en niet over het
verplichtentot het toepassen van verplichte zorg. Dat betrokkene meent dat een bepaalde vorm van verplichte zorg niet is verleend terwijl dat wel had gemoeten, maakt dat dus niet anders. Weliswaar is de Wvggz wel van toepassing op de vraag of verplichte zorg tijdelijk moet worden onderbroken (artikel 8:17 Wvggz) of moet worden beëindigd (artikel 8:18 Wvggz), maar dat betreft de gehele machtiging en niet de onderbreking of beëindiging van een bepaalde vorm van verplichte zorg. [instelling 2] stelt in dit kader terecht dat met het ontslag van betrokkene uit de kliniek niet de verplichte zorg in zijn geheel is onderbroken of beëindigd.
3.13.
Omdat betrokkene schadevergoeding vraagt op basis van artikel 10:12 Wvggz, terwijl de vraag of [instelling 2] betrokkene onder deze omstandigheden had mogen ontslaan uit de kliniek niet valt binnen de Wvggz, zal de rechtbank het verzoek afwijzen. Dat leidt niet tot onbevoegdheid van de rechtbank, zoals [instelling 2] meent. De rechtbank heeft immers het verzoek inhoudelijk getoetst aan artikel 10:12 Wvvgz.
3.14.
Partijen zijn het erover eens dat aan de ontslagbrief zelf gebreken kleven. Mogelijk heeft betrokkene deze gebreken aan haar verzoek ten grondslag willen leggen in die zin dat daardoor is gehandeld in strijd met de Wvggz waardoor op grond van artikel 10:12 lid 2 Wvggz schadevergoeding kan worden gevraagd. Dit leidt echter ook niet tot toewijzing van het verzoek. In dat geval heeft betrokkene namelijk onvoldoende aangetoond dat zij door deze gebreken schade heeft geleden. Betrokkene zegt dat zij door het ontslag verstoken is geweest van goede zorg, terwijl het niet goed met haar ging. Zij stelt dat het ontslag traumatisch is geweest en dat zij daardoor gevoelens van onmacht, onbegrip, onzekerheid, onrust en angst heeft ervaren. Betrokkene is door het ontslag het vertrouwen in [instelling 2] volledig kwijt geraakt. Dit zijn echter gevolgen van het ontslag zelf en niet van de gebreken die aan de ontslagbrief kleven.

4.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is op 29 november 2024 gegeven door mr. M.W.J. van Elsdingen, rechter, en in het openbaar uitgesproken, bijgestaan door mr. A. Minkjan als griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.