ECLI:NL:RBMNE:2024:7366

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
555705 FA RK 23-827
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen met dubbele nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, beiden met de Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap te gelasten. De man verzocht de rechtbank om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel deze af te wijzen, en stelde dat het Marokkaans huwelijksvermogensrecht van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om te beslissen op het echtscheidingsverzoek, omdat beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezaten. De rechtbank sprak de echtscheiding uit en wees de verzoeken van de vrouw toe, terwijl de verzoeken van de man werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het Nederlands recht van toepassing was op de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgemeenschap, en dat de woning in Nederland en de woning in Marokko beiden in de huwelijksgemeenschap vielen. De rechtbank gelastte de verkoop van de woning in Nederland en bepaalde dat de woning in Marokko aan de man zou worden toegescheiden. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/555705 / FA RK 23-827 echtscheiding
C/16/564053/ FA RK 23-1833 verdeling
Echtscheiding
Beschikking van 29 november 2024
in de zaak van
[de vrouw],
ingeschreven in de Basisregistratie personen in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [de vrouw] ,
advocaat: mr. P.G.M. Lodder (voorheen mr. F.E.J. Menkveld),
tegen
[de man],
wonend in [woonplaats] (Marokko),
hierna te noemen: [de man] ,
advocaat: mr. R.W.S. Nijman.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift met bijlagen van 13 april 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen, met daarin een aantal tegenverzoeken;
  • het verweerschrift met bijlagen op de tegenverzoeken;
  • het bericht van [de man] van 11 oktober 2024 met een aanvullend verzoek en bijlagen.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de zitting van 1 november 2024. Daarbij waren aanwezig: partijen met hun advocaten. [de vrouw] is daarnaast bijgestaan door El Haddouchi als tolk (tolknummer [nummer] ) en [de man] is bijgestaan door A.S. Chouki als tolk (tolknummer [nummer] ).

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn op [1995] met elkaar getrouwd in het Marokkaans Consulaat in [plaats] .
2.2.
Beide partijen hebben zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
[de vrouw] vraagt de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Daarnaast verzoekt zij de rechtbank de wijze van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap te gelasten.
2.4.
[de man] vindt dat de rechtbank [de vrouw] niet-ontvankelijk moet verklaren in haar verzoeken, dan wel dat zij deze moet afwijzen.
Subsidiair vraagt hij dat de rechtbank voor recht verklaart dat het Marokkaans huwelijksvermogensrecht van toepassing is en de woningen in [woonplaats] en [woonplaats] aan hem in privé toebehoren en [de vrouw] daar geen wettelijke aanspraak op heeft.
Meest (de rechtbank begrijpt: meer) subsidiair verzoekt [de man] ten aanzien van de woning/het onroerend goed in Nederland en/of Marokko “het zgn. spoorboekje te hanteren”.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken en de verzoeken van [de vrouw] toewijzen. De verzoeken van [de man] zal zij afwijzen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Bevoegdheid Nederlandse rechter in de echtscheiding
3.2.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe om te beslissen op het echtscheidingsverzoek
3.3.
Voor de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is, is van toepassing de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, en betrekking internationale kinderontvoering (herschikking), hierna: Brussel II-ter. Artikel 3 lid b Brussel II-ter bepaalt dat in echtscheiding de lidstaten bevoegd zijn waarvan beide partijen de nationaliteit bezitten.
Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit. Dit betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is op voornoemd verzoek te beslissen. [de man] heeft aangevoerd dat [de vrouw] niet in Nederland woont en dat daarom de Nederlandse rechter geen bevoegdheid toekomt. Dat verweer faalt, omdat voor de bevoegdheid op grond van artikel 3 lid b Brussel II-ter het hebben van de (Nederlandse) nationaliteit voldoende is voor bevoegdheid. Aanvullende voorwaarden, zoals een gewone verblijfplaats in Nederland, worden door de verordening niet gesteld.
Toepasselijk recht op het verzoek tot echtscheiding
3.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht van toepassing op de echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling echtscheiding
3.5.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken, omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [de vrouw] stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. [de man] betwist dit. De rechtbank is van oordeel dat partijen niet samen verder als echtgenoten, omdat [de vrouw] vindt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en partijen overigens ook al geruime tijd gescheiden leven.
Bevoegdheid Nederlandse rechter in het verdelingsverzoek
3.6.
De Nederlandse rechter komt ook rechtsmacht toe op het verzoek inzake de (verdeling van de) huwelijksgemeenschap te beslissen.
3.7.
Voor de vraag of de Nederlandse rechter voor dit verzoek rechtsmacht toekomt, is relevant de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijk recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (Huwelijksvermogensrechtverordening). Artikel 5 lid 1 van deze verordening bepaalt dat, als een lidstaat rechtsmacht heeft in een verzoek tot echtscheiding, de lidstaat ook rechtsmacht heeft in een verzoek betreffende het huwelijksvermogensstelsel dat met het echtscheidingsverzoek verband houdt. De uitzonderingen van lid 2 van dat artikel zijn hier niet van toepassing.
Toepasselijk recht op het huwelijksvermogensstelsel
3.8.
Volgens het Nederlandse internationaal privaatrecht wordt het toepasselijk recht op het huwelijksgoederenregime bepaald door het Verdrag van 14 maart 1987, Trb. 1988,130, inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (hierna te noemen: Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978). Dit verdrag, dat op 1 september 1992 in werking is getreden, geldt voor echtgenoten die na 1 september 1992 in het huwelijk zijn getreden dan wel na deze datum het toepasselijke recht op hun huwelijksvermogensregime hebben aangewezen.
3.9.
Partijen hebben vóór of tijdens het huwelijk geen (geldige) rechtskeuze gemaakt overeenkomstig artikelen 3 en 6 van Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.
3.10.
Partijen hadden ten tijde van het huwelijk allebei de Marokkaanse nationaliteit. [de vrouw] had ten tijde van het huwelijk ook nog de Nederlandse nationaliteit. [de man] heeft ergens tussen 1995 en 1997 ook de Nederlandse nationaliteit verkregen. Partijen zijn na het huwelijk in [woonplaats] samen gaan wonen en hebben van 1995 tot in ieder geval 2002 samen in Nederland gewoond.
3.11.
Partijen hadden dus ten tijde van het huwelijk een gemeenschappelijke nationaliteit, namelijk de Marokkaanse, en een eerste huwelijksdomicilie, namelijk Nederland. Marokko is een nationaliteitsland en Nederland heeft een verklaring op grond van artikel 5 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 afgelegd. Dit betekent dat ten tijde van de huwelijkssluiting op grond van artikel 4 lid 2 onder a van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime van partijen.
3.12.
Vervolgens is de vraag of op enig moment Nederlands recht van toepassing is geworden op het huwelijksgoederenregime van partijen. Artikel 7 lid 2 onder 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 bepaalt dat in plaats van het recht waaraan het huwelijksvermogensregime van tevoren was onderworpen, het interne recht van de staat waar de echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats hebben toepasselijk wordt vanaf het tijdstip waarop zij die nationaliteit verkrijgen. [de man] heeft ergens tussen 1995 en 1997 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Dat betekent dat vanaf dat moment Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime van partijen.
3.13.
De woning in Nederland is in 1999 gekocht. Vanaf dat moment was in ieder geval Nederlands recht van toepassing op het huwelijksgoederenregime van partijen. Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden opgemaakt, wat betekent dat er op dat moment een algehele wettelijke huwelijksgemeenschap bestond tussen hen. De woning valt in die huwelijksgemeenschap en partijen zijn daar beiden eigenaar van. De rechtbank zal daarom de verzochte verklaring voor recht van [de man] afwijzen.
3.14.
Volgens [de vrouw] is de woning in Marokko in 2011 gekocht/gebouwd, volgens [de man] was dat in 2013. Volgens [de man] is deze woning van hem alleen, omdat Marokkaans recht op dat moment weer van toepassing was geworden op het huwelijksgoederenregime. Partijen woonden toen namelijk meer dan tien jaar weer in Marokko.
3.15.
De rechtbank gaat aan [de man] ’s standpunt voorbij. Nog los van de vraag of het toepasselijk recht op het huwelijksgoederenregime na een eerder wijziging op grond van artikel 7 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 weer ‘terug’ kan wijzigen als opnieuw aan de voorwaarden van artikel 7 is voldaan, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de voorwaarden van dat artikel voldaan. [de man] beroept zich op artikel 7 lid 2, onder 2 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, dat bepaalt dat in plaats van het recht waaraan het huwelijksvermogensregime van tevoren was onderworpen, het interne recht van de staat waar de echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats hebben toepasselijk wordt wanneer zij na het huwelijk gedurende meer dan tien jaar daar hun gewone verblijfplaats hebben gehad.
3.16.
Volgens [de man] zijn partijen in 2002 verhuisd naar Marokko, volgens [de vrouw] was dit in 2006. De rechtbank gaat ervan uit dat dit in 2006 is geweest. Partijen hebben namelijk geen stukken overgelegd waaruit blijkt vanaf welk moment zij naar Marokko zijn verhuisd. Uit de Basisregistratie personen (BRP) blijkt dat [de vrouw] vanaf 29 augustus 2006 is uitgeschreven uit de BRP met als vestigingsland Marokko. Bij gebrek aan andere bewijsstukken gaat de rechtbank uit van de juistheid van de informatie uit de BRP.
3.17.
De woning in Marokko is in 2011 of 2013 gekocht dan wel gebouwd. Partijen hadden toen nog geen tien jaar hun gewone verblijfplaats in Marokko. Dat betekent dat op dat moment in ieder geval Nederlands recht van toepassing was op het huwelijksgoederenregime en dat er een algehele wettelijke huwelijksgemeenschap bestond. De woning in Marokko valt in de huwelijksgemeenschap en partijen zijn daar samen eigenaar van. De rechtbank zal daarom de gevaagde verklaring voor recht ten aanzien van deze woning afwijzen.
Wijze van verdeling
3.18.
Zowel de woning in [woonplaats] als die in Marokko valt in de huwelijksgemeenschap. De rechtbank komt daarmee toe aan de door beide partijen gevaagde wijze van verdeling. Zij zal het meer subsidiaire verzoek van [de man] op dit punt afwijzen. Dat verzoek is te onbepaald.
3.19.
[de vrouw] verzoekt de wijze van verdeling te gelasten in die zin dat:
  • de woning in [woonplaats] wordt verkocht,
  • de woning in [woonplaats] aan [de man] tegen de getaxeerde waarde wordt toegescheiden, en
  • zij aan [de man] de helft betaalt van de opbrengst van de woning in [woonplaats] , verminderd met de helft van de waarde van de woning in [woonplaats] .
Ter uitvoering daarvan vraagt zij dat de rechtbank:
  • haar machtigt de woning in [woonplaats] te gelde te maken en te bepalen dat deze beschikking in de plaats komt van de voor eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [de man] ;
  • haar verplicht mee te werken, voor zover dat nodig is, de eigendom van de woning in [woonplaats] uitsluitend op naam van [de man] te doen zetten, en
  • bepaalt dat [de vrouw] niet eerder dan binnen één maand na verkoop en overdracht van de woning in [woonplaats] aan de koper(s) en na overzetting van de eigendom van de woning in [woonplaats] op [de man] (de rechtbank begrijpt: levering van haar aandeel daarin), aan haar betalingsverplichting jegens [de man] heeft te voldoen.
3.20.
[de man] is het niet eens met de verzoeken van [de vrouw] voor zover die betrekking hebben op de woning in [woonplaats] . Hij wil niet dat die woning wordt verkocht, omdat daar ook nog kinderen van partijen wonen. De rechtbank zal deze verzoeken desondanks toewijzen. [de man] heeft namelijk ook gezegd dat hij die woning niet wil of kan ‘overnemen’ en vast staat dat [de vrouw] dat ook niet kan. Om tot een verdeling te geraken, is er geen andere mogelijkheid dan verkoop van die woning.
3.21.
De overige verzoeken zullen als niet weersproken worden toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.22.
De rechtbank zal haar beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren met uitzondering van de echtscheiding.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [1995] in het Marokkaans Consulaat in [plaats] ,
4.2.
gelast de wijze van verdeling als volgt:
  • bepaalt dat de woning aan de [adres] in [woonplaats] aan een derde moet worden verkocht;
  • bepaalt dat de woning in [woonplaats] (Marokko) aan [de man] zal worden toegescheiden tegen de getaxeerde waarde;
  • bepaalt dat [de vrouw] aan [de man] de helft van de opbrengst van voornoemde woning in [woonplaats] , verminderd met de helft van de waarde van de woning in [woonplaats] , moet betalen;
  • bepaalt dat [de vrouw] gemachtigd is de woning in [woonplaats] te gelde te maken en bepaalt dat deze beschikking in de plaats komt van de voor eigendomsoverdracht en levering van die woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [de man] ;
  • waarbij [de vrouw]
o voor zover nodig, verplicht is mee te werken de eigendom van de woning in [woonplaats] uitsluitend op naam van [de man] te doen zetten;
o niet eerder dan binnen één maand na verkoop en overdracht van de woning in [woonplaats] aan de koper(s) en de levering van haar aandeel in de woning in [woonplaats] aan [de man] , aan haar betalingsverplichting jegens hem heeft te voldoen,
4.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding betreft,
4.4.
wijst de verzoeken van [de man] af.
Deze beschikking is genomen door mr. M.E. Heinemann, rechter, in samenwerking met mr. A. Minkjan als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.