In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, beiden met de Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap te gelasten. De man verzocht de rechtbank om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel deze af te wijzen, en stelde dat het Marokkaans huwelijksvermogensrecht van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om te beslissen op het echtscheidingsverzoek, omdat beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezaten. De rechtbank sprak de echtscheiding uit en wees de verzoeken van de vrouw toe, terwijl de verzoeken van de man werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het Nederlands recht van toepassing was op de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgemeenschap, en dat de woning in Nederland en de woning in Marokko beiden in de huwelijksgemeenschap vielen. De rechtbank gelastte de verkoop van de woning in Nederland en bepaalde dat de woning in Marokko aan de man zou worden toegescheiden. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf.