ECLI:NL:RBMNE:2024:7362

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
10934110 UE VERZ 24-37
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst ondanks opzegverbod wegens ziekte in het belang van de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De verzoekende partij, een besloten vennootschap, heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verwerende partij, die sinds 15 oktober 2019 in dienst was. De verwerende partij had zich op 13 maart 2023 ziek gemeld, en de bedrijfsarts had geadviseerd om mediation te overwegen vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. De verzoekende partij stelde dat er geen vertrouwen meer was in een vruchtbare voortzetting van de arbeidsrelatie en dat herplaatsing niet mogelijk was. De verwerende partij betwistte de verwijten, maar vroeg wel om een beëindigingsvergoeding van € 15.600,00 bruto.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat de verzoekende partij in redelijkheid niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Echter, er was ook een opzegverbod wegens ziekte. De kantonrechter heeft geoordeeld dat, ondanks dit opzegverbod, het verzoek tot ontbinding moest worden ingewilligd omdat het in het belang van de werknemer was om de arbeidsrelatie te beëindigen. De emotionele impact van de arbeidsrelatie op de verwerende partij was significant, en het was duidelijk dat contact met de verzoekende partij haar herstel belemmerde.

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 mei 2024 en de verzoekende partij veroordeeld tot betaling van de beëindigingsvergoeding. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M.J. Slootweg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10934110 UE VERZ 24-37 CMR/51145
Beschikking van 28 maart 2024
inzake
de besloten vennootschap
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. E. Beekhuis,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: J.P.J. Franssen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van deze procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoekster] ;
- het verweerschrift van [verweerder] ;
- de mondelinge behandeling van 14 maart 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Hierna is bepaald dat de uitspraak vandaag volgt.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
[verweerder] is sinds 15 oktober 2019 in dienst van [verzoekster] in de functie [functie] . Het loon bedraagt € 3.900,00 bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag.
2.2.
[verweerder] heeft zich op 13 maart 2023 ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat [verweerder] arbeidsongeschikt is en heeft daarnaast mediation geadviseerd vanwege een verstoorde arbeidsverhouding.
2.3.
[verzoekster] verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671b en 7:669 lid 3 sub g Burgerlijk Wetboek (BW) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen met ingang van 1 maart 2024.
2.4.
[verzoekster] voert daartoe aan dat tussen partijen een onwerkbare situatie is ontstaan. Er is geen vertrouwen meer dat de arbeidsrelatie nog op vruchtbare wijze kan worden voortgezet. Ondanks inspanningen van partijen is het niet gelukt om samen tijdens mediation tot een aanvaardbare oplossing te komen. Herplaatsing in een andere passende functie is niet mogelijk gebleken. De arbeidsverhouding is zodanig verstoord geraakt dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren. Volgens [verzoekster] houdt het verzoek geen verband met de omstandigheden waarop het opzegverbod wegens ziekte betrekking heeft.
2.5.
[verweerder] betwist niet dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Zij benadrukt dat haar van de ontstane situatie geen verwijt treft. [verweerder] verzoekt om betaling van een beëindigingsvergoeding van € 15.600,00 bruto, waarin de transitievergoeding is inbegrepen.

3.De beoordeling

3.1.
In deze zaak moet worden beoordeeld of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Een verzoek tot ontbinding kan op grond van artikel 7:671b lid 2 BW alleen worden ingewilligd indien aan de voorwaarden voor opzegging als bedoeld in artikel 7:669 BW is voldaan. Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden opgezegd indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
3.2.
De kantonrechter heeft geconstateerd dat partijen het eens zijn dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, dat de verstoring zodanig is dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren en dat er geen herplaatsing van [verweerder] in een andere passende functie binnen een redelijke termijn mogelijk is. De arbeidsovereenkomst kan in beginsel op die grond worden ontbonden, maar [verweerder] is ziek. Er is dus sprake van een opzegverbod. Volgens [verzoekster] houdt het verzoek geen verband met de ziekte van [verweerder] , maar tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat mevrouw behandeld werd voor medische klachten die een verklaring kunnen vormen voor het ontstaan van de ernstig verstoorde arbeidsrelatie. Daarmee kan het verband tussen de ontbindingsgrond en haar ziekte niet worden uitgesloten. De kantonrechter ziet in navolging van partijen echter wel reden om op grond van artikel 7:671b lid 6 sub b BW het verzoek tot ontbinding ondanks het opzegverbod in te willigen. Er is namelijk sprake van omstandigheden van dien aard dat de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer behoort te beëindigen. Tijdens de zitting is gebleken dat het in het belang van [verweerder] is om geen enkel contact meer te hebben met [verzoekster] , ook niet tijdens haar re-integratie. De re-integratie tweede spoor biedt ook geen oplossing, omdat de band met [verzoekster] dan blijft bestaan en juist die band helpt [verweerder] niet. Dat blijkt namelijk een negatief effect te hebben op haar herstel. [verweerder] heeft dit tijdens de zitting zelf beaamd en dit is bovendien door partijen uitgebreid besproken tijdens mediation. De kantonrechter heeft tijdens de zitting ook gezien dat (ook eenvoudig zakelijk) contact met [verzoekster] een heftige emotionele reactie bij [verweerder] teweegbrengt zonder dat dit haar kan worden verweten. Omdat het in het belang van [verweerder] en haar herstel is om de arbeidsrelatie niet voort te zetten, staat het opzegverbod in dit geval niet in de weg aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
3.3.
Omdat het verzoek tot ontbinding wordt ingewilligd, dient het einde van de arbeidsovereenkomst te worden bepaald. De kantonrechter bepaalt dit einde op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij de duur van de periode die aanvangt op de datum van ontvangst van het verzoek (9 februari 2024) en eindigt op de datum van dagtekening van de ontbindingsbeslissing (28 maart 2024) in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat een termijn van minstens een maand resteert. De wettelijke opzegtermijn bedraagt één maand. Partijen hebben de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 maart 2024, maar deze datum is eerder dan de wettelijk voorgeschreven datum. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst daarom, met inachtneming van het voorgaande, per 1 mei 2024.
3.4.
[verweerder] verzoekt om betaling van een beëindigingsvergoeding van € 15.600,00 bruto. [verzoekster] is het eens met (de hoogte van) deze vergoeding. De verzochte vergoeding wordt toegewezen. De vergoeding bestaat namelijk voor een deel uit de transitievergoeding waar [verweerder] recht op heeft. Het overige deel is gebaseerd op een tussen [verzoekster] en [verweerder] gesloten overeenkomst waarvan [verweerder] nakoming vraagt.
3.5.
De proceskosten worden gecompenseerd.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 mei 2024;
4.2.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] een bedrag te betalen van € 15.600,00 bruto;
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af;
4.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.