ECLI:NL:RBMNE:2024:7359

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
11173719 \ UV EXPL 24-148
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot wedertewerkstelling in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. [eiser], die sinds 1993 in dienst is bij [gedaagde], vorderde wedertewerkstelling na een schorsing op basis van een onderzoeksrapport dat grensoverschrijdend gedrag concludeerde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] onvoldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, aangezien hij al meer dan een jaar geschorst is en de resterende duur van zijn arbeidsovereenkomst minder dan vier maanden bedraagt. De kantonrechter benadrukte dat re-integratie alleen mogelijk is als er vertrouwen is tussen partijen, wat momenteel ontbreekt. De vordering van [eiser] is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van € 949,00. De kantonrechter hoopt dat partijen onderling afspraken kunnen maken over een gepaste manier van afscheid nemen, gezien de langdurige dienstverband van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11173719 \ UV EXPL 24-148 CMR/51145
Vonnis in kort geding van 9 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E. van der Teems,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.A.F. Talitsch.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding,
- de nagekomen productie van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord.
1.2.
Op 21 augustus 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. [eiser] is verschenen, samen met zijn gemachtigden mr. E. van der Teems, prof. [A] en mevrouw [B] . Namens [gedaagde] is de heer [C] (algemeen directeur) verschenen, samen met de gemachtigde.
1.3.
Partijen hebben na het sluiten van de mondelinge behandeling geprobeerd samen tot afspraken te komen. Dat is niet gelukt. Daarom is bepaald dat er een vonnis komt.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
[eiser] , geboren op [1958] , is sinds 8 maart 1993 in dienst van (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] . Zijn huidige functie is bedrijfsleider van de vestiging in [plaats] .
2.2.
Begin 2023 heeft [gedaagde] een extern onderzoeksbureau ( [onderzoeksbureau] ) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de sociale veiligheid op de werkvloer van de vestiging in [plaats] vanwege meldingen van grensoverschrijdend gedrag. De conclusie van het onderzoek is – kort gezegd – dat [eiser] en de andere leidinggevende van de vestiging, mevrouw [D] (die ook de levenspartner is van [eiser] ), grensoverschrijdend gedrag vertonen.
2.3.
[eiser] heeft zich op 5 mei 2023 ziek gemeld.
2.4.
[gedaagde] heeft [eiser] op basis van de conclusies van het (op dat moment nog voorlopige) rapport op 7 juni 2023 geschorst. Op 8 juni 2023 heeft [eiser] laten weten dat hij het niet eens is met de schorsing en dat hij later een inhoudelijke reactie zal geven.
2.5.
[eiser] heeft op 12 april 2024 gereageerd op de bevindingen van het onderzoek en daarbij ook een contra-expertise van voornoemde prof. [A] meegestuurd. De onderzoeker zag daarin geen aanleiding om de conclusies in het rapport aan te passen. Het definitieve rapport is op 4 juni 2024 aan [eiser] toegestuurd.
2.6.
[eiser] vordert in deze kort geding procedure wedertewerkstelling. Hij wil dat [gedaagde] hem weer toegang verleent tot de werkplek en hem in staat stelt zijn werkzaamheden als bedrijfsleider te verrichten, op straffe van een dwangsom.

3.De beoordeling

Toetsingskader kort geding
3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
[eiser] heeft onvoldoende spoedeisend belang bij zijn vordering
3.2.
De vordering van [eiser] wordt afgewezen. [gedaagde] heeft [eiser] ruim een jaar geleden al geschorst. Ook het onderzoeksrapport ligt er al ruim een jaar. [eiser] heeft daar pas maanden later een inhoudelijke reactie op gegeven. [eiser] wordt nu in staat geacht om te re-integreren. De resterende duur van de arbeidsovereenkomst is echter minder dan 4 maanden. [eiser] gaat immers per [2025] met pensioen. Re-integratie is – gelet op de situatie tussen partijen en het belang van de mensen op de werkvloer – alleen mogelijk als [eiser] en [gedaagde] met elkaar in gesprek gaan, maar dat is erg lastig gebleken. Er is over en weer namelijk weinig vertrouwen tussen partijen. Het is dus aannemelijk dat er nog meer tijd verstrijkt voordat [eiser] daadwerkelijk kan beginnen met re-integreren. Deze relatief korte periode waarin re-integratie en/of wedertewerkstelling dan in het kader van een voorlopige voorziening aan de orde zou zijn, weegt niet op tegen het belang van [gedaagde] om in die korte periode te voorkomen dat er onrust ontstaat in het bedrijf.
[eiser] heeft ter zitting verteld dat hij met deze procedure duidelijk wil krijgen en maken dat de beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag onterecht zijn. De kantonrechter begrijpt die behoefte. Daarvoor leent de nu in gestelde vordering in kort geding zich gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden van het geval echter niet. De kantonrechter doet in deze procedure dan ook geen uitspraak over de gegrondheid van die beschuldigingen en de totstandkoming van de onderzoeken.
De kantonrechter hoopt dat partijen onderling afspraken kunnen maken op de wijze waarop [eiser] met het oog op zijn pensioen afscheid kan nemen van de organisatie en de mensen, en mensen die dat willen in staat worden gesteld afscheid van hem te nemen, op een wijze die recht doet aan zijn langdurige dienstverband.
Proceskosten
3.3.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken door mr. F.H. Charbon op 9 september 2024.