ECLI:NL:RBMNE:2024:7358

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
11154006 \ AV EXPL 24-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afgifte van hond in kort geding na schenking aan gedaagde

In deze zaak heeft eiser, die een hond heeft aangeschaft, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, met de vordering tot afgifte van de hond. Eiser stelt dat hij de eigenaar is van de hond, maar gedaagde betwist dit en stelt dat de hond als cadeau aan haar is gegeven. De voorzieningenrechter heeft op 12 juli 2024 geoordeeld dat de vordering van eiser tot afgifte van de hond wordt afgewezen. De rechter oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij de eigenaar is van de hond. Uit verschillende bewijsstukken, waaronder WhatsApp-berichten en spraakberichten, blijkt dat de hond als cadeau aan gedaagde is gegeven. De rechter concludeert dat gedaagde de hond rechtmatig onder zich heeft en dat de vordering van eiser in een bodemprocedure waarschijnlijk niet zal slagen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die in totaal €949,00 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in eigendomsgeschillen en de gevolgen van schenking onder voorwaarden die in strijd zijn met de goede zeden.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11154006 \ AV EXPL 24-21 CMR/51145
Vonnis in kort geding van 12 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.M. van Tol,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. N.J. Hos.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de mondelinge behandeling van 28 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Hierna is bepaald dat er een vonnis komt.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben ruim een jaar een relatie gehad en woonden ook samen. In februari 2024 heeft [eiser] een hond (een teckel) gekocht, genaamd [naam] . Op 5 april 2024 hebben [eiser] en [gedaagde] [naam] opgehaald bij de hondenfokker. Op 10 april 2024 is de relatie geëindigd en heeft [gedaagde] samen met [naam] de woning verlaten. [eiser] vordert in dit kort geding afgifte van [naam] en haar paspoort en entingenboekje. Volgens [eiser] is hij de eigenaar van [naam] , maar volgens [gedaagde] heeft [eiser] [naam] aan haar cadeau gegeven. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] in haar stelling en wijst de vordering van [eiser] af.
Toetsingskader kort geding
2.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
2.3.
[eiser] heeft spoedeisend belang bij zijn vordering. Als zijn stelling dat hij eigenaar is van [naam] klopt, dan houdt [gedaagde] [naam] onrechtmatig onder zich en maakt [gedaagde] inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] . [eiser] heeft er in dat geval belang bij dat die onrechtmatige situatie zo snel mogelijk ongedaan wordt gemaakt.
[gedaagde] hoeft [naam] niet af te geven aan [eiser]
2.4.
De vordering van [eiser] tot afgifte van [naam] door [gedaagde] wordt afgewezen. Het is niet waarschijnlijk dat de vordering tot revindicatie van [eiser] in een bodemprocedure zal worden toegewezen. [eiser] heeft in deze kort geding procedure immers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de eigenaar is van [naam] . Hoewel vaststaat dat [eiser] [naam] heeft gekocht en heeft betaald, is dat niet voldoende. Op grond van de volgende feiten en omstandigheden is immers juist aannemelijk geworden dat [gedaagde] (door schenking) eigenaar is (geworden) van [naam] :
 In het paspoort van [naam] staat dat [gedaagde] haar eigenaar is. De enige andere (oud) eigenaar die in het paspoort staat genoemd is de hondenfokker waar [naam] is gekocht.
 [eiser] heeft meerdere WhatsApp-berichten gestuurd waaruit blijkt dat hij [naam] als cadeau heeft gegeven aan [gedaagde] . Zo heeft hij gestuurd: “
Dat was/is je Valentijns cadeau. Wou je volgend weekend stiekem meenemen om haar op te halen. Heb haar gereserveerd. Kunnen haar op onze datum ophalen. Was een verrassing vóór je. (…)”, en daarna: “
Je wilde het al zolang en graag.”. In een later gesprek, waarin [gedaagde] vraagt welke teckel ze moet kiezen, schrijft [eiser] : “
Je moet doen wat jij wilt schatje. Het is jou EIGEN baby”.
 In twee spraakberichten die [gedaagde] heeft overgelegd en die tijdens de mondelinge behandeling zijn beluisterd, is te horen dat [eiser] zegt dat hij [naam] voor hen samen als gezin heeft gekocht, maar dat [gedaagde] [naam] als haar eigen kan beschouwen. Ook zegt [eiser] in de spraakberichten dat hij [naam] heeft gekocht omdat hij wilde dat [gedaagde] iets had waar ze steun aan had en waarmee ze verder kon. Tijdens de mondelinge behandeling is namelijk gebleken dat [gedaagde] niet lekker in haar vel zat en zich ongelukkig voelde in de relatie.
2.5.
Hoewel [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij [naam] voor hen samen heeft gekocht met de bedoeling om hun relatie te redden, blijkt uit het bovenstaande dat het (ook) de bedoeling was om [naam] aan [gedaagde] te geven. [eiser] heeft immers meerdere keren gezegd dat [gedaagde] [naam] als haar eigen kan beschouwen en dat [naam] haar eigen baby is, en uit het WhatsApp-verkeer volgt duidelijk dat [naam] een cadeau was voor Valentijnsdag.
2.6.
Daarnaast heeft [eiser] nog gesteld dat hij [naam] voor zichzelf heeft gekocht, omdat hij een maatje wilde voor zijn andere hond. Die stelling is gezien wat hiervoor is besproken onvoldoende onderbouwd en niet in lijn met zijn andere stelling, namelijk dat [naam] voor hen samen was.
2.7.
Voor zover [eiser] heeft bedoeld om [naam] te schenken onder de voorwaarde (of zoals [eiser] het tijdens de mondelinge behandeling formuleerde, de eis) dat [gedaagde] bij hem in een relatie bleef, is dat een nietige afspraak. De door [eiser] aan de schenking verbonden eis is immers in strijd met de goede zeden.
Proceskosten
2.8.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.