ECLI:NL:RBMNE:2024:7357

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/16/576500 / KG ZA 24-287
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming onderhuurder na opzegging hoofdhuurovereenkomst door curator

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. De procedure betreft de ontruiming van een pand dat door [gedaagde] wordt onderhuurd van [onderneming] B.V., dat op 23 april 2023 failliet is verklaard. De curator heeft de hoofdhuurovereenkomst met [eiseres] opgezegd per 31 juli 2024, waardoor [gedaagde] per die datum zonder recht of titel in het pand zal verblijven. [Eiseres] heeft om ontruiming verzocht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, omdat [gedaagde] anders inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiseres]. De rechtbank stelt vast dat er geen contractuele relatie bestaat tussen [eiseres] en [gedaagde], en dat [gedaagde] op de hoogte was van het faillissement van [onderneming] en de opzegging van de hoofdhuurovereenkomst. De rechtbank wijst de vordering tot ontruiming toe en legt [gedaagde] op om uiterlijk voor 1 augustus 2024 het pand te verlaten. Tevens worden de proceskosten aan [gedaagde] opgelegd, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/576500 / KG ZA 24-287 CMR/51145
Vonnis in kort geding van 10 juli 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. F.W. Henstra,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.J. Hoogendoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Hierna is bepaald dat er een vonnis komt.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
[eiseres] verhuurt aan [onderneming] B.V. een bedrijfsruimte op het adres [adres] in [plaats] . [onderneming] onderverhuurt een gedeelte van dit pand aan [gedaagde] . [onderneming] is op 23 april 2023 failliet verklaard. De curator heeft de huurovereenkomst met [eiseres] daarom opgezegd per 31 juli 2024. Omdat [gedaagde] per 31 juli 2024 zonder recht of titel zal verblijven in het pand, vraagt [eiseres] in deze procedure om ontruiming per die datum. Deze vordering wordt toegewezen.
Toetsingskader kort geding
2.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
2.3.
[eiseres] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering. [gedaagde] wil het gedeelte van het pand dat hij onderhuurt ook na 31 juli 2024 blijven gebruiken voor zijn bedrijf, maar als [gedaagde] per die datum zonder recht of titel in het pand blijkt te zitten, is er sprake van een onrechtmatige situatie. [gedaagde] maakt dan namelijk inbreuk op het eigendomsrecht van [eiseres] . [eiseres] heeft er spoedeisend belang bij dat die eventuele onrechtmatige situatie wordt voorkomen en zij na 31 juli 2024 vrij over haar pand kan beschikken. [eiseres] heeft immers een nieuwe huurder gevonden voor het pand per 1 augustus 2024.
[gedaagde] maakt na 31 juli 2024 zonder recht of titel gebruik van het pand en moet het pand uiterlijk per die datum ontruimen
2.4.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] bestaat geen contractuele relatie. [gedaagde] heeft een onderhuurovereenkomst met [onderneming] , maar daarbij is [eiseres] geen partij. Aangezien de hoofdhuurovereenkomst op 1 mei 2024 is opgezegd door de curator tegen 31 juli 2024, zal [gedaagde] per die datum zonder recht of titel gebruik maken van het pand. Het is dan ook aannemelijk dat een vordering tot revindicatie op grond van artikel 5:2 BW en in het verlengde daarvan een vordering tot ontruiming zal worden toegewezen in een nog te voeren bodemprocedure. Daarom kan de in deze procedure gevorderde ontruiming als voorlopige voorziening worden toegewezen.
2.5.
Een belangenafweging maakt dat niet anders. Het belang van [eiseres] weegt zwaarder. Hoewel vaststaat dat [eiseres] wist dat [gedaagde] gebruik maakte van een deel van het pand, betekent dat niet dat [gedaagde] in het pand mag blijven. [eiseres] mag immers als eigenaar over het pand beschikken en zelf bepalen aan wie hij het pand verhuurt. Aan [gedaagde] als onderhuurder komt geen (ontruimings)bescherming toe. [gedaagde] is ook in ieder geval sinds 15 mei 2024 op de hoogte van het faillissement van [onderneming] en de opzegging van de hoofdhuurovereenkomst door de curator. [gedaagde] heeft dus ook al de tijd gehad om op zoek te gaan naar een nieuwe plek voor de exploitatie van zijn bedrijf. Bovendien heeft [eiseres] per 1 augustus 2024 een nieuwe huurder voor het
gehelepand, dus ook voor het deel waar [gedaagde] zonder recht of titel zal verblijven.
2.6.
Omdat [gedaagde] na 31 juli 2024 zonder recht of titel in het pand zal verblijven, moet hij per die datum het pand ontruimen. [gedaagde] heeft weliswaar gevraagd om een langere ontruimingstermijn, maar dat wijst de voorzieningenrechter af. [eiseres] heeft immers al een nieuwe huurder per 1 augustus 2024 waardoor er voor [gedaagde] geen ruimte is om langer in het pand te blijven. [eiseres] zou dan immers niet het gehele pand ter beschikking kunnen stellen aan de nieuwe huurder. [gedaagde] moet het pand dus uiterlijk voor 1 augustus 2024 verlaten en ter beschikking stellen van [eiseres] .
2.7.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie wordt afgewezen, omdat dat op grond van artikel 556 lid 1 en artikel 557 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) overbodig is.
2.8.
De gevorderde dwangsom wordt bij gebrek aan belang afgewezen. De deurwaarder is op grond van de wet bevoegd tot de daadwerkelijke uitvoering van de veroordeling tot ontruiming (zie artikelen 556 lid 1 en 557 in samenhang met artikel 444 Rv). Omdat [eiseres] dus al mogelijkheden heeft om de ontruiming af te dwingen, is het niet nodig om daarnaast de gevorderde dwangsom toe te wijzen.
Proceskosten
2.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,99
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.693,99
2.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen op de wijze zoals onder de beslissing staat vermeld.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk voor 1 augustus 2024 het pand aan [adres] te [plaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiseres] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiseres] ,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.693,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.