ECLI:NL:RBMNE:2024:7354

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
11207569 \ UC EXPL 24-4669
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling na beëindiging van een samenlevingsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] na het beëindigen van hun samenlevingsrelatie. [eiseres] vorderde een financiële vergoeding op basis van een aanvullende overeenkomst die zij met [gedaagde] had gesloten, waarin afspraken waren gemaakt over de hypotheek en de afrekening bij beëindiging van de relatie. De partijen hadden meer dan een jaar samengewoond en bij de start van hun samenwoning een samenlevingsovereenkomst en aanvullende financiële afspraken gemaakt. Na de beëindiging van de relatie maakte [eiseres] aanspraak op een financiële vergoeding van € 12.944,30, inclusief een verhuisvergoeding. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] de volledige financiële vergoeding op basis van de aanvullende overeenkomst moest betalen, maar wees de verhuisvergoeding af. De rechter concludeerde dat [gedaagde] € 12.247,00 aan [eiseres] verschuldigd was, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 juni 2024. De vordering voor buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11207569 \ UC EXPL 24-4669 CMR/51145
Vonnis van 24 december 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. M.D. Splinter,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 22 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [eiseres] was aanwezig, samen met haar gemachtigde. Ook [gedaagde] is verschenen.
1.2.
Hierna is bepaald dat er een vonnis komt.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een relatie gehad en iets meer dan een jaar samengewoond in de woning van [gedaagde] . Toen [eiseres] bij [gedaagde] introk, hebben zij een samenlevingsovereenkomst gesloten en in aanvulling daarop een overeenkomst getekend met daarin financiële afspraken over de hypotheek en de afrekening in het geval dat de relatie eindigt. Omdat de relatie is geëindigd en [eiseres] uit de woning is vertrokken, maakt [eiseres] aanspraak op een financiële vergoeding conform de aanvullende overeenkomst. Ook maakt [eiseres] aanspraak op een verhuisvergoeding. Volgens [gedaagde] hoeft hij slechts een deel van de aanvullende financiële afspraken waar [eiseres] een beroep op doet na te komen en heeft [eiseres] geen recht op een verhuiskostenvergoeding. Het verweer van [gedaagde] slaagt deels. De kantonrechter wijst de verhuiskostenvergoeding af, maar oordeelt wel dat [gedaagde] de volledige financiële vergoeding op basis van de aanvullende overeenkomst moet betalen.

3.De beoordeling

[gedaagde] moet de financiële afspraken uit de aanvullende overeenkomst nakomen
3.1.
[eiseres] vordert een bedrag van in totaal € 12.944,30 op grond van de afspraken in de aanvullende overeenkomst die zij met [gedaagde] heeft gesloten. Daarin staat het volgende:

Afspraak hypotheek [eiseres] & [gedaagde]
[eiseres] (hierna [eiseres (voornaam)] ) betaalt maandelijks 50% van de afbetaling van de hypotheek (…) aan [gedaagde] (hierna [gedaagde (voornaam)] )
Bij einde van de relatie en het samenwonen zoals beschreven in het samenlevingscontract word een afrekening gemaakt tussen [gedaagde (voornaam)] en [eiseres (voornaam)] . Deze afrekening bevat het volgende:
Totaal betaalde bedrag van [eiseres (voornaam)] aan [gedaagde (voornaam)] * percentage waardeverandering van het huis
Totaal onafgeloste hypotheek * percentage waardeverandering van het huis / 2 (…)
3.2.
[eiseres] en [gedaagde] zijn het erover eens dat [eiseres] recht heeft op het bedrag zoals bedoeld onder 2a van deze bepaling. Het percentage aan waardeverandering hebben zij samen vastgesteld op 7% en zij zijn het er dus over eens dat het gaat om een bedrag van € 4.823,00. Dat bedrag wordt toegewezen.
3.3.
[eiseres] en [gedaagde] hebben discussie over de bepaling onder 2b. Daarin staat dat [eiseres] een aanspraak krijgt op de waardeverandering in de woning die eigendom is van [gedaagde] . Die aanspraak is als een algehele verrekening geformuleerd, dus zowel verrekening van waardestijging als verrekening van waardedaling. Het staat vast dat de woning in het jaar dat partijen hebben samengewoond in waarde is gestegen, maar volgens [gedaagde] is de afspraak niet gemaakt voor de korte termijn van een jaar. Hij stelt dat de afspraak was bedoeld voor de lange termijn. Daarom is volgens hem geen rekening gehouden met de kosten die hij heeft moeten maken om de woning op te knappen. De waardestijging in een jaar is volgens [gedaagde] onvoldoende om die kosten te dekken. [gedaagde] vindt dat [eiseres] daarom geen recht heeft op verrekening van een positief saldo.
3.4.
De kantonrechter realiseert zich dat partijen zijn gaan samenwonen met de bedoeling om elkaar lang trouw te blijven en elkaar het nodige te verschaffen. Bij die intentie past dat de ene partner gaat meedelen in de waardeontwikkeling van de woning die eigendom is van de andere partner. De kantonrechter neemt aan dat beide partijen geen rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat zij al na een jaar uit elkaar zouden gaan en dat zij daarom niets hebben geregeld voor de kosten die [gedaagde] heeft gemaakt om (onder meer) de woning op te knappen. Toch maakt dat niet dat [eiseres] geen recht heeft op verrekening van de waardestijging. De afspraak is namelijk op initiatief van [gedaagde] gemaakt. Hij heeft ook de tekst opgesteld. En de afspraak had ook in zijn voordeel kunnen uitpakken als de woning in waarde zou zijn gedaald. Het is daarom voor zijn rekening en risico dat niets is geregeld over de kosten die hij heeft gemaakt. [eiseres] mag [gedaagde] dus aan de bepaling onder 2b houden. De kantonrechter wijst echter wel een lager bedrag toe dan [eiseres] heeft gevorderd. In de dagvaarding vordert [eiseres] een bedrag van € 8.121,00, maar in bijlage 7 van de dagvaarding staat een berekening waar een bedrag van € 7.424,00 uit komt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het eens zijn over deze berekening. Een bedrag van € 7.424,00 wordt daarom toegewezen. De kantonrechter realiseert zich dat het een hard gelag is voor [gedaagde] dat hij dit bedrag aan [eiseres] moet betalen. Maar het bedrag is ook weer niet zo hoog dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] dit moet betalen.
3.5.
In totaal is [gedaagde] dus € 12.247,00 aan [eiseres] verschuldigd. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag wordt toegewezen zoals in de beslissing staat vermeld.
[gedaagde] hoeft geen verhuis- en inrichtingskostenvergoeding te betalen
3.6.
[eiseres] maakt daarnaast aanspraak op een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten. Op grond van artikel 11 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst is degene die de bewoning van het huis na het samenwonen voortzet verplicht een redelijke financiële bijdrage te leveren aan de verhuis- en herinrichtingskosten van de ander, indien de redelijkheid dit gebiedt.
3.7.
De gevorderde vergoeding wordt afgewezen omdat het niet redelijk is dat [gedaagde] een dergelijke vergoeding moet betalen. [eiseres] had op grond van artikel 11 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst nog het recht om na het eindigen van de relatie gedurende drie maanden in de woning te wonen, maar daar heeft zij geen gebruik van willen maken. [eiseres] stelt dat [gedaagde] haar het huis uit heeft gezet, maar tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat het haar eigen keuze is geweest om eerder de woning te verlaten en tijdelijk bij haar ouders te gaan wonen. Zij heeft ook niet nog geprobeerd om haar recht in te roepen om nog drie maanden in de woning te blijven, omdat zij dat zelf niet zag zitten. Bovendien is [eiseres] bij [gedaagde] ingetrokken toen de woning al volledig gemeubileerd was, dus zij had kunnen weten dat zij kosten voor de inrichting zou moeten gaan maken na het einde van het samenwonen. De verdeling van de inboedel is verder ook tussen partijen al afgehandeld.
De buitengerechtelijke incassokosten
3.8.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering wordt afgewezen. De door [eiseres] verzonden aanmaning van 28 mei 2024 voldoet namelijk niet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, omdat [gedaagde] niet is gewezen op de gevolgen van het niet betalen en het toepasselijke wettelijke tarief van de incassokosten niet in de aanmaning is vermeld.
De proceskosten
3.9.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 12.247,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 15 juni 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.