ECLI:NL:RBMNE:2024:7341

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
584732
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot deeltijd uithuisplaatsing van minderjarigen in pleeggezin

Op 18 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in de zaak van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, waarin een machtiging tot deeltijd uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is verleend. De kinderen, die bij hun moeder wonen, zijn opgegroeid in een belast gezinssituatie met veel ruzies tussen de ouders. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], terwijl zowel de moeder als de vader belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen ernstige gedragsproblemen vertonen en dat de moeder niet in staat is om aan de opvoedvraag van de kinderen te voldoen. De GI heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin, te weten de opa en oma van de kinderen, voor de duur van een jaar. De moeder heeft zich verzet tegen dit verzoek, maar de kinderrechter oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de uithuisplaatsing per direct kan ingaan. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/584732 / JE RK 24-1905
Datum uitspraak: 18 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming,
hierna te noemen de GI,
wonende in Amsterdam-Zuidoost,
over
[minderjarige 1], geboren op [2015] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [2013] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. van Rhijn,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 26 november 2024;
  • de brief van de opa en oma van de kinderen, ontvangen op 9 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • [A] en [B] namens de GI.
1.3.
De ouders en de GI hebben op 18 december 2024 kunnen bellen met de griffie van deze rechtbank voor het dictum in deze uitspraak.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 maart 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 29 maart 2025.
2.5.
Bij beschikking van 29 november 2024 is door deze rechtbank de volgende omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige 1] :
- [minderjarige 1] heeft vier uur per twee weken omgang met de vader.
- de GI bepaalt of de omgang onder begeleiding van Konfia plaatsvindt.
- de regie voor uitbreiding ligt bij de GI;
Bij diezelfde beschikking is de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige 2] vastgesteld:
- [minderjarige 2] heeft vier uur per twee weken contact met de vader.
- de GI bepaalt of het contact onder begeleiding van Konfia plaatsvindt;
- de regie voor uitbreiding ligt bij de GI.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot (deeltijd) uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een pleeggezin (te weten de opa en oma vaders zijde) te verlenen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI wil dat de kinderen één weekend per twee weken en in schoolvakanties twee nachten logeren bij hun opa en oma. Voor een onderbouwing van het verzoek, verwijst de GI naar het ingediende verzoekschrift.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het niet eens met het verzoek van de GI. Zij ervaart dat de kinderen niet bij opa en oma willen logeren. Sinds de vader uit het leven van de moeder is, zijn de opa en oma dat ook. Daarvoor hebben zij wel een grote rol gespeeld. De moeder heeft nu geen vertrouwen in opa en oma. Daarnaast hoeft de moeder volgens haarzelf niet ontlast te worden. Zij vindt het fijn om de kindjes om zich heen te hebben en zal met ingang van 13 januari 2025 beginnen aan een intensieve gezinsopname in [plaats] . Wanneer de kinderen één weekend per twee weken naar opa en oma zouden gaan, zou zij hier juist extra mee belast worden en haar relatie met de opa en de oma. De moeder wil de weekenden thuis doorbrengen met de kinderen om bij te kunnen komen van de gezinsopname.
4.2.
De vader is het eens met het verzoek. Volgens de vader waren de opa en oma altijd zeer betrokken en staan zij altijd klaar voor de kinderen. De vader zou het fijn vinden als de kinderen deze band met opa en oma weer kunnen onderhouden. Bovendien wonen de opa en oma in [woonplaats] , wat dichtbij [plaats] ligt.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter zal een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een deeltijdpleeggezin, te weten opa en oma (vz), verlenen voor de duur van een jaar conform het verzoek en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.2.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter namelijk van oordeel dat de gevraagde machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. [1] De kinderrechter legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder en zijn opgegroeid in fors belaste gezinsomstandigheden, die gekenmerkt wordt door veel ruzies tussen de ouders gevolgd door een complexe echtscheiding en een nog steeds voortdurende moeizame en gespannen verhouding tussen de ouders. De vader heeft na de echtscheiding een burn-out gehad en is hierdoor enige tijd uit beeld geweest. Het contact met de kinderen is nu hersteld in die zin dat de kinderen één keer in de twee weken begeleide omgang hebben met hun vader. Konfia begeleidt deze omgangsmomenten.
5.4.
De belaste gezinsomstandigheden hebben beide kinderen beschadigd. Daarnaast is bij vooral [minderjarige 2] sprake van ernstige kind-eigen problematiek. [minderjarige 2] heeft een lage intelligentie met een disharmonisch profiel, een stoornis in het autismespectrum, ADHD en Gille de la Tourette. Er is sprake van een grote achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. De stoornissen van [minderjarige 2] veroorzaken ernstige gedragsproblemen. [minderjarige 1] heeft erg te lijden (gehad) onder het gedrag van zijn oudere broer. [minderjarige 1] is gediagnostiseerd met PTSS, een reactieve hechtingsstoornis en ouder-kindrelatieproblematiek. Ook [minderjarige 1] vertoont gedragsproblemen. De beide kinderen maken veel ruzie, waarbij zij naar elkaar schreeuwen en schelden en soms fysiek geweld gebruiken. Uit het vorenstaande volgt dat de kinderen een verzwaarde opvoedvraag hebben. De moeder kan niet, althans niet in voldoende mate aan die opvoedvraag voldoen en hulpverlening in het gezin door Gezinsfact heeft onvoldoende verbetering gebracht. Daarom heeft Gezinsfact een gezinsopname geadviseerd.
5.5.
De GI ervaart dat er veel van de moeder gevraagd wordt. De draagkracht en draaglast van de moeder raken daarmee uit balans. Vroeger gingen de kinderen naar een steungezin, maar dat is gestopt. De GI is van mening dat de moeder ontlast moet worden in de zorg voor de kinderen. De kinderrechter is het hier mee eens. De kinderen hebben belang bij een moeder die niet overbelast is. De moeder heeft weliswaar ontkend dat zij ontlast moet worden, maar de kinderrechter leest hierover tegenstrijdige berichten. De moeder heeft namelijk eerder aan de GI kenbaar heeft gemaakt dat zij het niet meer trekt en bij de huisarts heeft besproken dat zij burn-outklachten lijkt te hebben. Gezien de problematiek van de kinderen is dit meer dan begrijpelijk. De kinderrechter volgt de moeder evenmin in haar stelling dat het thuis inmiddels beter gaat, nu [minderjarige 2] medicatie heeft. De situatie thuis is nog steeds zodanig dat een gezinsopname noodzakelijk is.
5.6.
De kinderrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het verzet van de moeder voortkomt uit de moeizame samenwerking van de moeder met de GI en haar defensieve houding tegen hulpverlening. Zij heeft zich ook aanvankelijk verzet tegen de gezinsopname en moest met een schriftelijke aanwijzing hiervoor worden gemotiveerd. Verder lijkt ook de verstoorde verhouding van de moeder met de vader een rol te spelen in haar weerstand tegen een deeltijdpleeggezin, omdat de GI opa en oma vaderszijde daarvoor heeft uitgekozen.
5.7.
De GI is anders dan de moeder van mening dat opa en oma een passend deeltijdpleeggezin kunnen zijn. Opa en oma hebben in het verleden een grote ondersteunende rol gespeeld in het leven van de kinderen. De screening van opa en oma is uitgevoerd door Timon, waarbij de opa en oma positief zijn beoordeeld als netwerkpleeggezin voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook Konfia heeft zich positief uitgesproken over opa en oma. Opa en oma sluiten af en toe aan bij de begeleide omgang tussen de vader en de kinderen, waarbij zij een positieve invloed hebben. Opa en oma kunnen aansluiten bij de behoefte van de kinderen en grenzen bieden, volgens de GI. Bovendien vinden de kinderen het tijdens de omgangsmomenten leuk met hen. Als de kinderen tegen moeder anders verklaren zou dit zeer wel kunnen liggen aan de gespannen verhouding tussen de ouders, waarvan de kinderen natuurlijk niet verschoond blijven.
5.8.
De moeder heeft als verweer tegen een deeltijdplaatsing bij opa en oma tenslotte nog aangevoerd dat de gezinsopname al spoedig van start zal gaan en dat de deeltijdplaatsing dus niet meer nodig is. De kinderrechter is het daar niet mee eens. De gezinsopname is een traject dat veel van de moeder zal eisen. Het is dan eens te meer van belang dat de moeder een weekend per twee weken vrijgesteld is van de zorg voor de kinderen. Hiermee kan de kans van slagen van dit traject worden vergroot. Ook voor de kinderen zal het goed zijn als zij af en toe in een andere opvoedomgeving kunnen verblijven, los van de moeder.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot deeltijd uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een pleeggezin, te weten opa en oma (vz), voor de duur van een jaar, met ingang van 18 december 2024 tot 18 december 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024 door mr. M.A.A.T. Engbers, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. C. A. Lammertink als griffier, en op schrift gesteld op 9 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.