ECLI:NL:RBMNE:2024:7330

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
16/089067-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag tijdens caféruzie met ernstig letsel als gevolg

Op 2 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op 25 februari 2024 in een café in Amersfoort, waar de verdachte tijdens een ruzie het slachtoffer met een gebroken bierglas in de hals en het gezicht heeft geslagen. Het slachtoffer liep hierdoor ernstig letsel op, waaronder diepe snijwonden dicht bij de halsslagader. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood had, maar verwierp het beroep op noodweerexces. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een gedeeltelijke schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die het slachtoffer had ingediend ter compensatie van de geleden schade. De rechtbank overwoog dat de verdachte door zijn gewelddadige gedrag niet alleen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had aangetast, maar ook een gevoel van onveiligheid had gecreëerd in de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/089067-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L. Lepoutre en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn raadsvrouw mr. F.M.M. Buijs, advocaat te Amersfoort.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 25 februari 2024 in Amersfoort heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, door [slachtoffer] met een (gebroken) glas, of met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals, de nek en/of het gezicht te snijden, steken of slaan;
subsidiairis dit ten laste gelegd als het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
meer subsidiairis dit ten laste gelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
meest subsidiairis dit ten laste gelegd als een mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en vordert verdachte hiervan vrij te spreken. Hij acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De standpunten van de officier van justitie worden, voor zover van belang voor de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, omdat het opzet van verdachte op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt. Volgens de raadsman kan het meest subsidiair ten laste gelegde bewezen worden verklaard. De standpunten van de raadsman worden, voor zover van belang voor de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor primair [1]
Verdachte heeft – zakelijk weergegeven - verklaard:
Ik was op 25 februari 2024 in [café] in Amersfoort. Ik had een vol glas in mijn hand. Daarmee sloeg ik [slachtoffer] . [2]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (hierna aangever), genummerd PL0900-2024060144-5, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
In de nacht van 24 februari 2024 op 25 februari 2024 bevond ik mij in de [café] aan de [straat] in [plaats] . [3] Ik zag [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte).
Ik voelde hierna ineens wat uiteenspatten in mijn nek. Ik voelde dat mijn nek vochtig werd. Ik zag dat dit een combinatie van bier en bloed was. Ik hoorde glaswerk over mij heen kapot knallen. Ik zag dat [verdachte] recht tegenover mij stond. Ik zag toen dat [verdachte] een glas in zijn rechterhand vasthield. Ik zag dat dit glas kapot was. Hierdoor wist ik dat [verdachte] met dat glas in mijn gezicht had geslagen. Ik zag vervolgens dat [verdachte] zijn rechterhand, waar hij het kapotte bierglas in vasthield, naar achteren bewoog. Ik zag dat [verdachte] zijn rechterhand vervolgens met snelle vaart richting de linkerkant van mijn gezicht kwam. Ik zag en voelde hierna dat [verdachte] mij met zijn rechterhand, waar het kapotte bierglas nog steeds in zat, opnieuw kapot sloeg aan de linkerkant van mijn gezicht of nek. [4]
Toen ik mijn verwondingen zag had ik wel zoiets van dat is een diepe snee vlak bij
mijn halsslagader. Ik zag ook dat er twee diepe sneeën in mijn linkerwang zaten.
De doctoren waren bang dat mijn halsslagader geraakt was. [5]
Een proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever, genummerd PL0900-2024060144-19, van 27 maart 2024, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
V: Waar had je allemaal letsel, kan je deze omschrijven? Want je had één wond in je
hals en twee op je wang?
A: Ik heb een diepe wond gehad op wang, waar nog stukken glas in mijn wang naast
zaten. En ik heb één groot litteken in mijn hals van die diepe snee. Ook zat er nog
een grote snee naast in mijn hals.
V: Is er wat bekend over de gevaarzetting van de wond? Wat heeft de specialist aan jou verteld?
A: Hij zat echt heel dicht op mijn halsslagader. Het scheelde maar een paar millimeter. [6]
V: En hoe zijn jouw wonden gehecht? Oppervlakkig? Diepe laag?
A: Er zijn meerdere lagen gehecht. De wond was 5 centimeter diep. Doordat de wond 5 centimeter diep was, zaten die hechtdraden ook diep. [7]
Een proces-verbaal van bevindingen, registratienummer 2024060144, van 27 februari 2024, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 25 februari 2024 vond er een misdrijf plaats op de [adres] te [plaats] . De beschikbare gestelde beelden werden door mij, verbalisant, bekeken. Door mij werd het navolgende bevonden: [8]
02:01:53: De verdachte haalt uit met zijn rechterhand en raakt de verdachte [
de rechtbank begrijpt: aangever] op de linkerzijde van zijn nek. [9]
02:01:54: De verdachte haalt nog een keer uit naar de linkerzijde van het gezicht/nek van het slachtoffer. [10]
Bewijsoverwegingen
Vastelling van de feiten
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte en aangever zijn elkaar in de nacht van 25 februari 2024 in [café] in Amersfoort tegengekomen. Zij kregen een woordenwisseling. Verdachte haalt vervolgens op enig moment met kracht, met zijn volle glas nog in zijn hand, uit naar de nek en/of het gezicht van aangever. Na de eerste slag volgt nog een tweede slag, met het inmiddels kapotte glas met kracht op de linkerzijde van het gezicht en/of de nek van aangever.
Opzet op de dood
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm - opzet heeft gehad op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Dat sprake is geweest van vol opzet op de dood van aangever kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. Wel heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangever.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier primair ten laste gelegd de dood van aangever – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In het licht van het bovenstaand kader overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft aangever tweemaal met een (kapot) glas in zijn hals en zijn gezicht geslagen. Op basis van de verklaring van aangever (verdachte bracht zijn arm naar achteren en sloeg vervolgens met snelle vaart) en het letsel dat bij aangever is ontstaan (diepe sneeën in hals en gezicht), stelt de rechtbank vast dat verdachte daarbij met kracht heeft geslagen.
Gelet op de aard en intensiteit van het door verdachte gebezigde geweld tegen aangever, leverde dit naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever op. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de hals een kwetsbaar en essentieel onderdeel vormen van het menselijk lichaam. Door met kracht met een (kapot) glas iemand (meermaals) te slaan in het hoofdhalsgebied, wordt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op letsel met dodelijke afloop in het leven geroepen. Daar komt nog bij dat aangever heeft verklaard dat hij een diepe snee heeft opgelopen, dichtbij zijn halsslagader. Indien zijn halsslagader daadwerkelijk was geraakt, dan had dit kunnen leiden tot acuut, zeer ernstig bloedverlies, wat potentieel levensbedreigend was geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte de aanmerkelijk kans op de dood van aangever ook bewust aanvaard.
Met betrekking tot de stelling van de verdediging dat verdachte geen voorwaardelijk opzet had op het ontstaan van het letsel, omdat hij zich niet bewust zou zijn geweest van het glas in zijn hand, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte was er zich, gelet op zijn verklaring, op enig moment bewust van dat hij een glas in zijn hand had. Wat daarna gebeurd is, is niet gebeurd op basis van een reflex. Op de beelden is namelijk te zien dat na de confrontatie tussen verdachte en aangever iemand tussen beiden stapt. Enkele seconden verstrijken, de persoon die tussen beiden stapt gaat aan de kant en vervolgens haalt verdachte met een omhaal uit naar het gezicht/de nek van aangever. Verdachte haalt vervolgens nog een keer uit met een (inmiddels) kapot (en extra schep) glas.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, zoals hierboven weergegeven, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van aangever dat het, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft aanvaard.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 25 februari 2024 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven met een (gebroken) glas in de hals/nek en het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair
Poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
In reactie op het verweer van verdachte heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt, omdat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces
De raadsman heeft bepleit dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Er was sprake van een noodweer-situatie omdat verdachte een kopstoot van aangever kreeg. Verdachte mocht zich daartegen verdedigen. Hij heeft daarbij weliswaar de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, maar deze overschrijding was verontschuldigbaar omdat verdachte zich, toen hij aangever sloeg, in een hevige gemoedsbeweging bevond vanwege de kopstoot die aangever hem had gegeven.
De rechtbank beoordeelt het beroep op noodweerexces als volgt. Een beroep op noodweerexces slaagt als sprake is van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging tegen een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding. Dat betekent dat aan alle eisen van noodweer moet zijn voldaan, behalve aan de proportionaliteitseis. Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn, indien deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding. Daaruit volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging.
Voor het beroep op noodweerexces gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Uit de beelden van [café] blijkt dat aangever voorafgaand aan het moment dat hij door verdachte werd geslagen, twee keer op intimiderende wijze met zijn hoofd tegen het hoofd van verdachte heeft geduwd. In tegenstelling tot wat verdachte heeft aangevoerd, blijkt uit de beelden niet dat hierbij sprake is geweest van een kopstoot. Wel is het de rechtbank opgevallen dat aangever een stuk groter is dan verdachte. Aangever heeft zich naar verdachte toegebogen, heeft zijn hoofd tegen dat van verdachte aan geduwd en heeft verdachte vervolgens al duwend gedwongen om achteruit te stappen. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit intimiderende gedrag van aangever een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op waartegen verdachte zich mocht verdedigen en is er sprake van een noodweersituatie.
Ook stelt de rechtbank vast dat de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd – het slaan van aangever met een (kapot) glas– niet proportioneel was.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat die disproportionele reactie het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, die maakt dat hij niet strafbaar is.
De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat door de intimidatie van aangever gevoelens van angst, paniek, verwarring, stress en pijn bij verdachte zijn ontstaan en dat verdachte vervolgens met het glas heeft geslagen. Deze omschrijving van de gemoedstoestand van verdachte tijdens het incident sluit echter niet aan bij hetgeen verdachte daarover zelf heeft verklaard.
Tijdens het politieverhoor heeft verdachte verklaard dat hij gehandeld heeft vanuit ‘actie-reactie’. Uit deze verklaring komt niet naar voren dat hij angstgevoelens en/of een gevoel van paniek heeft ervaren. Ook uit de verklaring van verdachte ter zitting dat hij uit een reflex handelde, blijkt eveneens geen hevige gemoedsbeweging.
De verklaring van verdachte dat hij duizelig was ten gevolge van de kopstoot door aangever acht de rechtbank niet aannemelijk, nu niet is komen vast te staan, zoals hierboven beschreven, dat aangever hem een kopstoot heeft gegeven.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces. Er zijn ook geen andere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft bij de vordering rekening gehouden met het eigen aandeel van aangever in de escalatie van de ruzie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet recent is veroordeeld. Daarnaast was verdachte niet de aanstichter van het geweld op 25 februari 2024. De raadsman verzet zich tegen het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft geprobeerd aangever van het leven te beroven. Wat begon als een normaal gesprek in een café liep uit op een woordenwisseling tussen verdachte en aangever en eindigde met het slaan met een (kapot) glas in de hals en het gezicht van aangever. Aangever heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen. Hij wordt nog dagelijks geconfronteerd met de littekens in zijn hals en gezicht en zal door zijn littekens mogelijk voor de rest van zijn leven aan dit incident worden herinnerd. Hoewel de gevolgen al ingrijpend zijn, had dit nog veel erger kunnen aflopen. Aangever had immers ook geraakt kunnen worden aan zijn halsslagader en dood kunnen bloeden. Dat dit niet is gebeurd, is een geluk geweest. Door op zo’n agressieve wijze te handelen, heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast zorgt dit soort agressie in het uitgaansleven voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Er waren ten tijde van het incident veel bezoekers in het café die getuige zijn geweest van dit incident en die daarvan zijn geschrokken.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 8 oktober 2024 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet recent is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 20 augustus 2024. Uit dit advies blijkt dat bij verdachte geen sprake is van een delictpatroon. Hij zou gediagnosticeerd zijn met een autismeverwante stoornis. Mocht verdachte veroordeeld worden voor het delictgedrag, dan ziet de reclassering wel aanwijzingen voor een inadequate probleemhantering. Daarom acht de reclassering het geïndiceerd dat verdachte handvatten aangereikt krijgt om met conflictsituaties om te gaan, zonder dat dit tot justitiecontacten leidt. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij reclassering;
- een ambulante behandeling en het meewerken aan diagnostiek als dat geïndiceerd is;
- een contactverbod met aangever.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf gekeken naar straffen die in dergelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. In strafverminderende zin heeft de rechtbank rekening gehouden met het eigen aandeel van aangever in het escaleren van de ruzie.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is. Aan de proeftijd zal de rechtbank verbinden de hierna genoemde algemene en bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank overweegt dat een (ambulante) behandeling nodig wordt geacht om te voorkomen dat verdachte in de toekomst weer zo explosief reageert in geval van ruzie.
De rechtbank ziet – evenals de officier van justitie - op dit moment geen aanleiding om aan verdachte een contactverbod op te leggen met aangever, die daar overigens ook zelf niet om heeft verzocht.

9.BENADEELDE PARTIJ

Aangever heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.625,00 ter zake van schadevergoeding. Dit bedrag bestaat uit € 625,00 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder primair ten laste gelegde feit. De gevorderde materiële schadevergoeding ziet op het eigen risico 2024 (€ 385,00), kosten vaseline (€ 20,00) en kosten kleding (€ 220,00). De gevorderde immateriële schadevergoeding ziet op zowel lichamelijk als psychisch letsel.
De benadeelde partij heeft verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Ook heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen, verhoogd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In beginsel acht de officier van justitie de gehele materiële schade toewijsbaar en de immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,00. Nu de benadeelde ook een eigen aandeel in het escaleren van de ruzie heeft gehad, heeft de officier van justitie gevorderd 1/3 deel van het toewijsbare bedrag voor rekening van aangever te laten en het overige toe te wijzen, welk bedrag neerkomt op € 5.416,67. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich (voor het geval het beroep op noodweerexces verworpen zou worden) op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade voor toewijzing in aanmerking komt en dat de immateriële schade zou moeten worden gematigd. Tot welk bedrag gematigd zou moeten worden, laat de raadsman over aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast zou op het toewijsbare bedrag een eigen schuld-correctie van 50% moeten worden toegepast, vanwege het feit dat aangever de confrontatie heeft opgezocht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade
in beginselop € 625,-.
Met betrekking tot de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat hij, als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ten gevolge van het bewezenverklaarde heeft aangever diepe sneeën in zijn hals en gezicht opgelopen. Ten gevolge van dit letsel heeft aangever een periode niet kunnen werken en kon hij niet eten omdat hij zijn kaak niet ver kon opendoen. Daarnaast heeft hij een groot ontsierend litteken in zijn nek en in zijn gezicht, waarmee hij elke dag wordt geconfronteerd. De rechtbank overweegt hierbij dat het waarschijnlijk is dat de zichtbaarheid van de littekens blijvend van aard is. Benadeelde kampt nog tot op de dag van vandaag met de fysieke gevolgen van het incident. Ook heeft de huisarts medio juli 2024 de klachten van aangever als gevolg van het incident de primaire classificatie posttraumatisch stressstoornis gegeven, maar werden die klachten naar verloop van tijd minder.
Gelet op de motivering en onderbouwing van de immateriële schade en wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat de vordering zich – naar maatstaven van billijkheid –
in beginselleent voor toewijzing tot een bedrag van € 7.500,00.
Vermindering van de toe te wijzen schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat de schade die bij aangever door het incident is ontstaan, mede het gevolg is van een omstandigheid die aan hemzelf kan worden toegerekend. Dat komt omdat aangever de confrontatie met verdachte heeft opgezocht. Dat betekent dat de rechtbank vaststelt dat bij aangever een mate van eigen schuld bestaat en op verdachte een in evenredige mate verminderde vergoedingsplicht rust. Gelet op het eigen aandeel van benadeelde ziet de rechtbank aanleiding de toe te wijzen schadevergoeding te verminderen met 1/3e deel. De rechtbank is daarom van oordeel dat een bedrag van € 5.416,67 voor toewijzing in aanmerking komt.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Veroordeling in de kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van aangever aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.416,67, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 februari 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 62 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
4 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte
gedurende de gehele proeftijd:
  • zich meldt bij de reclassering op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Mocht gedurende de behandeling blijken dat persoonlijkheidsonderzoek gewenst is, dan werkt verdachte mee aan diagnostisch onderzoek.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan
  • verklaart
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Duinkerken, voorzitter, mrs. A. Maas en C.A.M. van Straalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A. van Loon, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 december 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2024 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven,
met een (gebroken) glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/nek
en/of het gezicht, van die [slachtoffer] , heeft gesneden/gestoken/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2024 te Amersfoort aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvend en/of langdurig) letsel in en aan (spieren en/of pezen in) de hals/nek en/of het gezicht en/of een blijvend litteken in het gezicht en/of de hals/nek, heeft toegebracht door met een (gebroken) glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/nek en/of het gezicht, van die [slachtoffer] , te snijden/steken/slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2024 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een (gebroken) glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/nek en/of het gezicht, van die [slachtoffer] , heeft gesneden/gestoken/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2024 te Amersfoort [slachtoffer] heeft mishandeld door met een (gebroken) glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/nek en/of het gezicht van die [slachtoffer] , te snijden/steken/slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvend en/of langdurig) letsel in en aan (spieren en/of pezen in) een hals/nek en/of het gezicht en/of een blijvend litteken in het gezicht en/of de hals/nek, althans enig letsel,
ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 april 2024, genummerd PL0900-2024060144, opgemaakt door politie Midden-Nederland, pagina 1 tot en met 104. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 18 november 2024.
3.Pagina 6.
4.Pagina 7.
5.Pagina 8.
6.Pagina 12.
7.Pagina 13.
8.Pagina 61.
9.Pagina 64.
10.Pagina 65.