ECLI:NL:RBMNE:2024:7325

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
10822703 \ AC EXPL 23-2779
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening met onvoldoende bewijs van aflossing

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiser, wonend in [woonplaats 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, wonend in [woonplaats 2], met betrekking tot een geldlening van € 6.250,00 die gedaagde op 15 januari 2022 heeft afgesloten voor de aanschaf van een brommobiel. Eiser stelt dat gedaagde is gestopt met aflossen en dat er nog een bedrag van € 5.025,00 openstaat. Gedaagde betwist dit en stelt dat hij meer heeft afgelost, maar kan dit onvoldoende onderbouwen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juni 2024 waren beide partijen aanwezig, samen met hun gemachtigden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd van de door hem gestelde aflossingen en heeft de vordering van eiser toegewezen. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 5.025,00 in maandelijkse termijnen van € 75,00, met de eerste termijn voor 1 augustus 2024. Daarnaast heeft de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten vastgesteld op € 626,25 en gedaagde veroordeeld in de proceskosten van € 1.187,48. Het vonnis is uitgesproken op 10 juli 2024 door mr. H.A.M. Pinckaers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 10822703 \ AC EXPL 23-2779 CMR/51145
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: de heer [A] ,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.P.H.C. Swarts.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 7 juni 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [eiser] was aanwezig, samen met zijn zus en zijn gemachtigde. [gedaagde] was aanwezig, samen met zijn ambulant begeleider en zijn gemachtigde.
1.3.
Hierna is bepaald dat er een vonnis komt.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
[gedaagde] heeft op 15 januari 2022 € 6.250,00 van [eiser] geleend voor het aanschaffen van een brommobiel. [eiser] en [gedaagde] hebben afgesproken dat [gedaagde] maandelijks € 75,00 zou aflossen. [gedaagde] is op enig moment gestopt met aflossen. Volgens [eiser] moet [gedaagde] nog € 5.025,00 aan hem betalen. In deze procedure vordert hij daarom betaling van dit bedrag, plus rente en kosten. Volgens [gedaagde] heeft hij meer afgelost en moet hij nog € 3.875,00 betalen. De kantonrechter volgt [eiser] in zijn stellingen en wijst de vordering toe.
[gedaagde] moet € 5.025,00 aan [eiser] betalen
2.2.
[gedaagde] heeft € 6.250,00 geleend van [eiser] , waarvan hij ten minste een bedrag van € 1.225,00 heeft terugbetaald, zowel contant als per bankoverschrijving. Volgens [gedaagde] heeft hij € 1.120,00 méér terugbetaald. [gedaagde] stelt namelijk dat hij meerdere grote bedragen contant heeft betaald aan de zus van [eiser] , met wie hij tot september 2022 een relatie had. Dit verweer slaagt niet.
2.3.
Omdat [eiser] betwist dat hij deze contante betalingen heeft ontvangen, ligt het op de weg van [gedaagde] om te onderbouwen en te bewijzen dat hij de gestelde bedragen aan [eiser] heeft betaald. Dat heeft [gedaagde] onvoldoende gedaan. [gedaagde] heeft onvoldoende concreet gemaakt dat hij in totaal een bedrag van € 1.120,00 contant heeft betaald. [gedaagde] heeft wel verklaringen overgelegd van kennissen en van zijn moeder waarin staat dat zij namens [gedaagde] bedragen contant aan de zus van [eiser] hebben betaald. Deze verklaringen zijn erg summier. Hierin staat bijvoorbeeld niet concreet wanneer de bedragen contant zijn betaald. Daarnaast heeft [gedaagde] verklaard dat hij zijn vakantiegeld in mei 2022 contant aan de zus van [eiser] heeft betaald. Maar de zus van [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling ontkend al deze bedragen te hebben ontvangen. Bovendien is in ieder geval niet gebleken dat geld via de zus bij [eiser] terecht is gekomen ten behoeve van de aflossing van de geldlening.
2.4.
Omdat het verweer van [gedaagde] niet slaagt, betekent dit dat er nog een bedrag van € 5.025,00 openstaat. [gedaagde] moet dit bedrag aan [eiser] betalen. Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over een betalingsregeling. Volgens de gemachtigde van [eiser] is dat geen probleem. De kantonrechter bepaalt daarom dat het bedrag kan worden afgelost met € 75,00 per maand. Dat is het bedrag waarvan [gedaagde] heeft verklaard dat hij dat maandelijks kan betalen. De eerste termijn moet voor 1 augustus 2024 zijn betaald. Als [gedaagde] een termijn niet (op tijd) betaalt, dan wordt het hele restant bedrag ineens opeisbaar.
Wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
2.5.
[eiser] vordert een bedrag van € 312,90 aan wettelijke rente. Deze vordering wordt afgewezen. De wettelijke rente is pas verschuldigd vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim is met betaling, maar [eiser] heeft niet gesteld per wanneer [gedaagde] in verzuim is geraakt en dus ook niet vanaf wanneer dit gevorderde bedrag aan wettelijke rente is berekend.
2.6.
Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 757,76 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 626,25 bij € 5.025,00 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 626,25 toe.
Proceskosten
2.7.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,48
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.187,48

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.025,00 in maandelijkse termijnen van € 75,00, iedere termijn te betalen vóór de eerste van elke maand, waarvan de eerste termijn vóór 1 augustus 2024 moet zijn betaald, met dien verstande dat het totaal verschuldigde bedrag geheel en ineens opeisbaar wordt, als [gedaagde] een termijn niet (op tijd) betaalt,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 626,25 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.187,48, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.