In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. en een gedaagde die betrokken was bij een ongeval met zijn scooter. De gedaagde, die op 20 februari 2019 een ongeluk heeft gehad, was op dat moment niet verzekerd bij Klaverblad, aangezien zijn verzekering op 12 februari 2019 was beëindigd. Klaverblad vorderde van de gedaagde een schadevergoeding van € 14.049,69, die zij aan het slachtoffer had uitgekeerd, op grond van de narisico-termijn. De gedaagde betwistte de hoogte van het bedrag en gaf aan dat hij het niet in één keer kon betalen. Tijdens de mondelinge behandeling was de gedaagde niet aanwezig, waardoor de kantonrechter geen verdere informatie over zijn twijfels kon verkrijgen.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de schadevergoeding moest betalen, omdat hij erkende dat hij betrokken was bij het ongeval en dat het slachtoffer schade had geleden. Klaverblad had de schadevergoeding aan het slachtoffer betaald, en de wet verplichtte de gedaagde om deze schade terug te betalen. De kantonrechter wees ook de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten toe, waarbij de hoogte van de incassokosten werd getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 16.008,58, inclusief proceskosten, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.